Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 282 van 1490

...  270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280 - 281 - 282 - 283 - 284 - 285 - 286 - 287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295  ...
[5] Dan ijlen de blinde, bijgelovige schapen van mensen naar hun bodemloos hebzuchtige priesters en vragen hun waaraan zij zich dan schuldig gemaakt mochten hebben tegenover god of de goden, dat deze hen zo hard gestraft hebben. Is het zo, dat de priesters als wetgevers en plaatsvervangers van god, beslist niets op de wettige en dus door de goden verlangde levenswijze van het volk aan te merken hebben, dan trekken zij een heel goedmoedig en medelijdend gezicht en troosten de arme schapen zo goed zij maar kunnen en willen, manen hen met zachte woorden tot geduld, en verklaren hun ook zo nadrukkelijk mogelijk, dat god daardoor alleen maar hun geduld, de sterkte van hun geloof en hun overgave in volle tevredenheid aan zijn wil, terwille van henzelf voor het eeuwige leven na de lichamelijke dood, op de proef heeft gesteld!
Hoofdstuk 33: De god van de natuurfilosofen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Ik oordeel op dat punt evenwel als volgt en zeg: Het waarachtig goede en waarachtig wijze moet, door wie ook bedreven, eeuwig goed en wijs blijven, en verdient daarom geen straf! Omdat echter de slimme mensen plaatsvervangers van de goden op aarde heimelijk zelf wel weten, net als wij goedmoedige Essenen, dat er geen goden bestaan, maar dat er alleen een algemene oernatuurkracht is, die slechts puur toevallig iets tot stand brengt dat na verloop van tijd op de meest verschillende gebieden pas overgaat in onvermijdelijk edeler vormen, daarom hebben vervangers van god door middel van hun fantasie de natuurkracht allegorisch als een god gepersonifieerd en deze aan de andere mensen, die zelf nooit over iets nadachten, gewoonlijk visueel ter verering en aanbidding voorgesteld.
Hoofdstuk 34: Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] De op deze wijze verzonnen god moest laten merken dat hij er was, en dat natuurlijk zo wonderdadig mogelijk! Als het volk de god eenmaal door een aantal wonderdaden had waargenomen, dan moest het zich ook al gauw strenge wetten van hem laten welgevallen. Wee de overtreders daarvan! Om te voorkomen, dat de mensheid in haar blinde, domme vrees voor de eenmaal als vaststaand aangenomen wonderdadige god echter niet na een gemakkelijk begane zonde in volledige vertwijfeling zou raken, hebben de slimme plaatsvervangers van god middelen uitgedacht ter verzoening met de beledigde godheid. Zij hebben daarvoor offers en andere pijnlijke manieren van boetedoening bedacht, waardoor de zondaar weer de vriendschap van zijn beledigde god terug kan winnen. En zo bestaan er nu reeds overal op de lieve aarde naast de burgerlijke wetten van het land ook wetten die van de een of andere god uitgaan en die zo gesteld zijn, dat een mens, ook al is hij nog zo kuis en deugdzaam, daar dagelijks zonder meer wel tienmaal tegen zondigen moet, waardoor hij zich voor de genade en het welgevallen van zijn god enigszins onwaardig heeft gemaakt. Hij moet zich 's avonds, nog voor zonsondergang, door voorgeschreven middelen reinigen, omdat hij anders meteen in een erger kwaad kan vervallen.
Hoofdstuk 34: Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] Ik kan en wil dat beslist niet slecht noemen; want het schaadt niet als de mensheid een gevoelig geweten heeft, en zekere wassingen en het zuiver houden van het lichaam hebben nog nooit een mens geschaad. Maar mij en mijns gelijken mag men deze niet opleggen als voorschriften van een god die nergens bestaat! Ik en mijn metgezellen weten hetgeen wij weten en niemand kan ons ten laste leggen dat wij voor onze zuivere wetenschap ooit leerlingen hebben geworven. Maar het zal ons toch in het geheim tenminste wel geoorloofd zijn, dat wij een X niet voor een U houden?! Wij zullen nooit iemand te na komen, omdat wij allen mensenvrienden zijn; maar wij vragen ook om ons met rust te laten. Waarom geven de priesters in Jeruzalem nu voortdurend af op ons Essenen? Laat hen zijn wat zij zijn, en wij wat wij zijn; want zij zijn voor het forum van het zuivere verstand geen haar beter dan wij, - en wij uiteraard ook niet beter dan zij. Wij vervloeken hen echter niet, maar betreuren alleen hun grove blindheid. Maar wie geeft hun het recht ons te vervloeken, terwijl wij ons toch zelf de moeilijke opgave gesteld hebben nooit een mens te oordelen en te gronde te richten, maar alleen iedereen met raad en daad te helpen?!
Hoofdstuk 34: Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (ROCLUS:) 'Maar deze plaatsbekleders van God in Jeruzalem zijn ten eerste dom als nachtuilen overdag, daarbij vraatzuchtig als wolven en heerszuchtig en jaloers als een rode haan, en tevens ook nog ruw, onbeschaafd en onverdraaglijk als wilde zwijnen! Wie kan er nu met zulke buren vreedzaam samenleven?! Wie voelt zich niet verplicht, als de zaken er zo voor staan, zijn terechte woede tegen hen te uiten?! Tegen zulk menselijk uitschot moet men toch nu en dan optreden door de zuivere waarheid ten aanschouwe van iedereen aan het licht te brengen en hen welgemeend te laten zien met wat voor schandelijke schurken ze te maken hebben! Wij ontnemen de mensheid daardoor zeker niets anders dan hun oude blindheid!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[6] RAPHAËL zegt: 'inderdaad, alleen is het een beetje moeilijk om aan de middelen te komen die daarvoor nodig zijn; want die magiër heeft zowel het ene als ook het andere middel zelf uitgevonden. Deze twee middelen geeft hij natuurlijk niet prijs, en daarom is het voor jou wel moeilijk om hetzelfde tot stand te brengen als wat hij daar doet en waardoor hij zich het aanzien van een eersteklas magiër verschaft.
Hoofdstuk 45: Raphaël verklaart de toverwerken van de Indisch~ magiër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (RAPHAËL:) 'Ik zeg je dat er een tijd zal komen, dat mensen op ijzeren wegen zo snel zullen rijden als een afgeschoten pijl door de lucht vliegt; dat mensen zullen spreken met de tong van de bliksem van het ene eind van de wereld naar het andere; dat ze in de lucht zullen rondvliegen als vogels, ver weg over zeeën en landen, -en toch zal niemand hen voor magiërs en nog minder voor goden houden! Wel zullen de priesters, die er altijd zijn, steeds alles in het werk stellen om te verhinderen dat het volk op deze wijze wordt voorgelicht; maar hun moeite zal ook altijd volkomen tevergeefs zijn!
Hoofdstuk 46: Het priesterdom als vijand van het licht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Het zal gebeuren dat de magiërs hevig vervolgd worden, en de kiem voor deze vervolgingen bestaat al reeds voor een deel bij het Farizeeërdom dat een grote afkeer heeft van de magiërs, en voor het grootste gedeelte bij jullie Essenen, die nu uit alle windrichtingen de toverkunsten opkopen. Jullie kijken nu al met heimelijke, jaloerse blikken naar iedere wonderdoener, vooral als deze een of ander wonder verricht dat jullie al binnen jullie muren hebben gerangschikt en weggeborgen, ten behoeve van jullie volksmisleidende levensonderhoud.
Hoofdstuk 46: Het priesterdom als vijand van het licht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Dat dit niet bepaald aangenaam is voor de oude troetelkinderen van Abraham, wier hart en ziel versteend zijn, is begrijpelijk; maar wij kunnen er werkelijk niets aan doen, en het wordt nu toch wel eens hoog tijd om deze oude Augiasstal te reinigen! Deze kerels maken ons voor goddelozen uit en noemen ons onteerders van het allerheiligste. Waar is dan hun god, die wij onteren, en waar is hun allerheiligste?! Is dat soms hun tempel, de voorhang daarin, of de half ijzeren en halfhouten ark des verbonds met de naftavlam, of voorheen met een rookzuil, die evenwel iets moeilijker te produceren was dan de naftavlam?! Of moeten soms die reusachtige zogenaamde cherubijnen het allerheiligste voorstellen, of het oude manna in de ark, de staf van Aäron, of de oude ossehoorn bazuinen waarvan het geschal de muren van Jericho deed instorten, of de gouden harp van David en zijn kroon, of de hele zogeheten heilige schrift, die de Farizeeën niet meer mogen lezen maar alleen maar mogen aanbidden?! Kortom, ik zou de god der joden en zijn allerheiligste toch wel eens ergens anders willen zien of in iets anders willen waarnemen dan in die antieke rommel waarin niets anders te zien en waar te nemen is dan een door mensenhand vervaardigde oude, kunstige, typisch Egyptische logheid, die van iets puur goddelijks nog veel verder afstaat dan het blauw van de aardse hemel! En als men zoiets, wat alleen maar een oude, schandelijke leugen is, onteert wat voor ergs doet men dan?!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Of moet men een dergelijk oud en verroest, menselijk bedrog zelfs nog prijzen, om de joodse godheid, die evenals de Romeinse Zeus helemaal niet bestaat, een aangename dienst te bewijzen? Neen, zoiets zal een eerlijke Esseen nooit doen! Wij kennen een ander allerheiligste, en dat is een eerlijk en braaf mensenhart! Daarin zetelt de ware godheid! Deze moet ieder waarachtig en eerlijk mens in zichzelf, evenals ook in zijn medemens, erkennen! Doet hij dat, dan heeft hij ook achting voor de menselijke waardigheid in de medemens. Doet hij dat echter niet, dan geeft hij een erbarmelijk slecht getuigenis van zichzelf en verlaagt hij zich tot beneden het redeloze dier. ja, er kan een God zijn; maar die vindt de mens alleen in de ware levensdiepte van zijn eigen hart, en de naam van deze ware God is 'Liefde'! Dat is de enige, ware Godheid; daarbuiten bestaat er eeuwig geen! Wie deze echt gevonden heeft, heeft het principe van het leven gevonden en zal dan hierdoor nog meer vinden, misschien zelfs een eeuwig onverwoestbaar leven!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] Men moet in zichzelf liefde door liefde vergaren en de liefde daardoor steeds machtiger maken! Door deze geconcentreerde levenskracht zal men waarschijnlijk heel gemakkelijk met succes het hoofd kunnen bieden aan die vijandelijke andere krachten, en daardoor als overwinnaar het voortbestaan van zijn leven voor eeuwig veilig kunnen stellen temidden van duizend vijandige krachten, die, al is het niet lichamelijk, dan toch in zekere zin geestelijk blindelings op hem inwerken. Want iedere kracht op zichzelf is toch oorspronkelijk geestelijk en moet dat ook zijn, omdat wat wij eenmaal te zien krijgen niet meer de werkende kracht zelf is, maar alleen het resultaat daarvan. Wanneer we de werken van de algemene natuurkracht opmerkzaam gadeslaan, wordt ons al gauw duidelijk dat bepaalde krachten, als delen van de algemene oerkracht, zich onder bepaalde vanzelf opgetreden voorwaarden geconsolideerd moeten hebben omdat ze anders, gezien het feit dat ze steeds op gelijke wijze blijven voorkomen, niet in staat zouden zijn om steeds dezelfde gevolgen te veroorzaken. Dezelfde gevolgen veronderstellen ook steeds dezelfde oorzaken. Een kracht die steeds door dezelfde onveranderlijke gevolgen duidelijk manifesteert dat hij niet verandert, moet in zichzelf een volledig bewustzijn en een voor haar activiteit geheel toereikende en heldere intelligentie hebben, waarmee ze zich zo goed mogelijk van de nodige wapens voorziet waardoor ze altijd als winnaar uit een gevecht met andere, nog ruwere krachten, tevoorschijn kan treden en dat ook zal doen; want zou ze op een of andere manier overwonnen of te niet gedaan worden, dan zou datgene wat haar activiteit had voortgebracht, ook zeker nooit en te nimmer tevoorschijn komen. Laten we maar eens aannemen dat de onzichtbare kracht door wier activiteit bijvoorbeeld de vijg ontstaat, door andere krachten opgeheven zou kunnen worden, dan zou er ook nooit meer ergens een vijg tevoorschijn komen!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] En wanneer wij door een dergelijke waarneming reeds genoodzaakt zijn om vast te stellen dat talloze krachten, met hun verschillende activiteiten die zich steeds herhalen, onvernietigbaar geconsolideerd zijn, en wanneer we ook zien dat zelfs wij mensen onze vorm en oorspronkelijke hoedanigheid steeds weer herscheppen, kunnen we ook wel als vaststaand aannemen dat de kracht waaruit wij zijn voortgekomen, zichzelf als blijvend levensprincipe voor eeuwig heeft vastgelegd. En als deze kracht behouden is gebleven, kan ook ieder mensenleven zichzelf vastleggen als het zijn levensprincipe waarachtig gevonden en met de juiste middelen ontwikkeld heeft, en daarna geestelijk voor eeuwig en altijd voortbestaan. Want ik denk dat het voor een eenmaal van zichzelf bewuste en denkende levenskracht, als ze zichzelf eenmaal goed gevonden heeft, en ze zichzelf en ook haar omgeving geheel doorziet, nooit meer te moeilijk zal zijn om middelen te vinden waarmee ze voor eeuwig het hoofd kan bieden aan een buitengewoon machtige, maar slechts ruwen blind werkende kracht wat de mensen op deze wereld dan ook laten zien. Laat maar eens alle orkanen en een heel miljoen bliksems los op de piramiden van Egypte! Zullen ze mensen, die zich helemaal in de binnenste catacomben bevinden schade toe kunnen brengen? Kortom, reeds op deze wereld laten de mensen zien, dat ze zich heel goed weten te beschermen tegen de ruwen boosaardig werkende krachten. Wie leerde hun dat? De ervaring, hun scherpe verstand en de noodzaak!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] Al het slechte handelen van de mensen van deze aarde lijkt op een nutteloze machine die des te eerder totaalonbruikbaar wordt, naarmate deze aldoor maar intensiever en heviger gebruikt wordt. Ook het lichaam van de mens wordt des te eerder versleten en vernietigd, naarmate het hartstochtelijker zijn hebzuchtige neigingen volgt.
Hoofdstuk 46: Het priesterdom als vijand van het licht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[7] Want zoals een vals en blind geloof, dat eigenlijk een bijgeloof is, maar al te gauw als zodanig te herkennen is aan allerlei leugens, bedrieglijke daden en een steeds toenemende liefdeloosheid, zo is ook een waar, levend geloof als zodanig te herkennen aan de volle waarheid in alle dingen, zonder enige terughoudendheid, en door een voortdurende toename van de liefde onder de mensen en tot God, en vanuit deze waarheid en liefde in dé goddelijke kracht en macht, die God in het hart heeft gelegd van leder mens die de waarheid ziet.
Hoofdstuk 47: De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (RAPHAËL:) 'Jij bent wel in Indië geweest en hebt heel wat verkeerde gebruiken gezien, met name de harde boetedoeningen. Zoiets is voor een puur verstandsmens zonder meer een dwaasheid verbonden met een in ieder geval schijnbaar gruwelijke willekeur van' de priesterkaste aldaar. Maar toch is het niet helemaal zoals het lijkt te zijn. Dit volk leeft in een land dat op aarde de grootste groeimogelijkheid bezit voor planten alsook voor dieren en mensen. Ga eens in dit land naar de bossen in de bergen dan zul je er dagenlang rond kunnen lopen zonder ook zelfs op de oudste bomen ook maar één dor takje te vinden, en breek je van een boom een tak af en leg je deze helemaal vrij en open neer, zelfs op zanderige grond, dan zul je die tak na een jaar zeker nog helemaal groen aantreffen, ja, heel vaak zelfs opnieuw beworteld.
Hoofdstuk 38: Doel van de boetedoening in Indië - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
...  270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280 - 281 - 282 - 283 - 284 - 285 - 286 - 287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295  ...