Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 285 van 1112

...  273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280 - 281 - 282 - 283 - 284 - 285 - 286 - 287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298  ...
[5] Maar IK zei: 'U vergist zich erg als u zo over MIJ oordeelt; want Ik kan als mens ook niets uit Mijzelf doen. Ik hoor echter altijd de stem van de Vader in Mij en zoals Ik die hoor, zo handel, spreek en richt Ik, en. Mijn gericht is dan juist, omdat Ik niet Mijn menselijke wil, maar alleen die van Mijn Vader uitvoer die Mij in deze wereld heeft gezonden. (Joh.5,30). Als Ik als mens over Mijzelf zou getuigen, zou dat getuigenis van Mij onjuist zijn (Joh.5,31); maar het is een Ander die u niet kent en nog nooit gekend heeft die door Mijn daden, die reeds alom bekend zijn, over Mij getuigt, en daarom weet Ik maar al te zeker dat het getuigenis dat Hij Mij steeds gaf en geeft, volkomen waar is. (Joh.5,32)
Hoofdstuk 3: De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden (Ev.Joh. 5,28-39) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] IK zei: ' Absoluut niet; maar Ik zal u heel precies vertellen hoe het in elkaar zit! Luister dus: Ik ben niet als profeet in de naam van de komende Messias tot u gekomen, maar Ik ben als de beloofde Messias in de naam van Mijn Vader, met Wie Ik volledig één ben, tot u gekomen, en de werken en daden die Ik doe leveren daarvan het waarachtigste bewijs, en ondanks dat neemt u Mij niet aan! Komt er echter een ander met veel pracht en praal in zijn eigen, zeer zelfzuchtige naam, dan zult u hem beslist zonder aarzeling aannemen! (Joh.5,43) Maar hoe zou u Mij ook kunnen geloven, terwijl u alle eer van elkaar aanvaardt en u zich ook door de hele wereld laat eren, maar de bescheiden eer die uit God is, nooit heeft gezocht en nu ook niet zoekt!' (Joh.5,44)
Hoofdstuk 4: De verstoktheid van de tempeljoden (Ev.Joh. 5,40-47) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Toen begonnen velen uit het volk die dit mee hadden aangehoord, geweldig te schimpen en over deze Joodse priesters te mopperen, en die trokken zich meteen in hun vertrekken terug. Ik verliet met de Mijnen eveneens de tempel en begaf Mij, op uitnodiging van Lazarus, met de leerlingen en de waard naar Bethanië, een gehucht, dat ongeveer vijftien veldwegen gaans (volgens de huidige maatstaven ongeveer zeven kwartier rustig lopend) van Jeruzalem afligt. Dat we daar bijzonder goed ontvangen werden, spreekt vanzelf.
Hoofdstuk 4: De verstoktheid van de tempeljoden (Ev.Joh. 5,40-47) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Maar Ik wilde niet dat het vriendelijke gezin van Lazarus zoiets zou moeten meemaken; daarom liet Ik de woestelingen vanaf het huis welgeteld honderd passen rennen waarna Ik hun voeten meteen liet verstijven. Zij spanden zich daarop erg in om verder te komen; maar tegen Mijn wil in was dat beslist onmogelijk. Toen begonnen zij te schreeuwen en te jammeren en om hulp te roepen. Dat werden de betere mensen, die zich reeds in de tempel aan Mijn zijde geschaard hadden, gewaar en zij gingen erheen en vroegen hun waarom zij daar nu bleven staan en zo erbarmelijk om hulp riepen.
Hoofdstuk 5: De Farizeeën in Bethanië - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Toen begon er EEN te spreken en zei: 'Heer, u weet dat men in deze wereld heel vaak zo verstandig moet zijn om iets anders te zeggen dan men denkt! Want je kunt zeggen watje wilt, terwijl je gedachten toch geheim zijn en zoals men zegt, tolvrij; maar als u ook in ons hart onze gedachten leest, dan blijft ons natuurlijk niets anders over dan precies te zeggen wat we denken. U zult ons wel vergeven dat wij u in onze gedachten slechts voor een buitengewone tovenaar hielden en tegen u ook de grofste verwensingen geuit hebben omdat wij meenden dat u ons dit aangedaan had; want tien jaar geleden hebben wij in Damascus inderdaad eens een Indische tovenaar gezien die niet alleen mensen, maar zelfs dieren aan de grond kluisterde. Wel, bij alle ervaringen die wij in ons leven reeds opgedaan hebben, is het werkelijk moeilijk om een echt wonder te onderscheiden van een onecht, en u moet het ons daarom maar wat ten goede houden als wij u door de nodige overwegingen niet meteen als datgene erkennen, waarvoor u zich in de tempel tegenover ons heeft uitgegeven.
Hoofdstuk 6: De bekentenis van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[19] Toen zeiden ZIJ: 'Ja, als u werkelijk bent waarvoor u zich uitgeeft, dan bent u beslist oneindig veel meer dan de zon en de sabbat! ,
Hoofdstuk 6: De bekentenis van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Toen wij allen op de heuvel bijeen waren, die, zoals gezegd achter het huis van Lazarus lag en waarop zich een moot vlak terrein bevond, goed voorzien van rustbanken, gingen wij zitten terwijl de nacht helder verlicht werd door de volle maan; en hoewel wij, ondanks dat wij met z'n vijfenvijftigen waren, toch ruimte genoeg hadden, meenden enige joden te moeten twisten over het feit dat men de zitplaatsen niet precies in volgorde van belangrijkheid had ingedeeld.
Hoofdstuk 7: De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] Meteen stonden de beide profeten in ons midden en bogen zich eerst diep voor Mij .
Hoofdstuk 8: Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer. Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] En ELIA zei luid: 'Voor U en Uw naam moeten alle knieën en harten in de hemel, op aarde en onder de aarde zich buigen!'
Hoofdstuk 8: Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer. Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[17] MOZES zei: 'Mijn aanklacht bevindt zich te allen tijde in mijn hand; de toorn en de wraak ligt echter in de hand van de almachtige Heer! Jullie jongste dag is echter al een behoorlijk stuk dichterbij gekomen; maar nu hangt alles helemaal alleen van de Heer ar Zeg eens, wat jullie mening daarover is!'
Hoofdstuk 8: Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer. Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Daarop zei IK: 'Ja, zo is het! Er deden zich daarbij weliswaar nog een aantal andere omstandigheden voor, die Ik Zelfbij gelegenheid vermeld heb en waarover ook andere oog en oorgetuigen in Mijn bijzijn gesproken hebben; maar dit is de eigenlijke, diepste kern van hun meer dan helse slechtheid! Maar nu richt Ik Mij tot jullie, die Mijn trouwste profeten en nu engelen in Mijn hemel zijn, en Ik vraag aan jullie, of je deze grote misdadigers in Mijn heiligdom het grote onrecht dat zij aan jullie begaan hebben, kunt vergeven.'
Hoofdstuk 9: De aanklacht van Elia - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Bovendien staat ook in de Schrift dat men slechts in een God moet geloven en niet ook nog enkele vreemde goden naast Hem mag hebben. U beschreef uzelf echter aan ons als een echte god, gelijk aan de oude God, want u zei openlijk dat u Zijn zoon bent en precies dezelfde macht heeft als Hij en bovendien nog het gericht. Wie kan er van u -terwijl u er uitziet als een mens, en ook nog uit Galilea komt waar toch al meer heidenen wonen dan Joden - ook al spreekt u nog zo scherpzinnig, meteen geloven dat u werkelijk degene bent waarvoor u zich hebt uitgegeven?! Wij konden dat ook niet ondanks uw geduchte teken, dat u bovendien nog vandaag op een feestelijke sabbat hebt gedaan, wat voor ons uw beweerde goddelijkheid nog verdachter moest maken. Nu gaat ons natuurlijk een ander licht op, en dat zal ons nog meer opgaan als u ons nu hopelijk van deze grote kwelling zult verlossen. Wij smeken u daarom!"
Hoofdstuk 6: De bekentenis van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] Heimelijk werden ze echter steeds kwader, omdat zij merkten dat het volk mij toch voor een profeet hield en vereerde, boete deed en zich liet dopen. Deze verdorven boosdoeners in het heiligdom van God merkten maar al te gauw dat ik bij hen de bijl aan de wortel gelegd had en dat daardoor het eind van hun boosaardige heerschappij voor de deur stond. Toen bestookten zij Herodes en bewezen hem met allerlei onjuiste argumenten en kwalijke, slinkse streken dat ik een groot gevaar voor zijn gezag; betekende. Herodes was daar weliswaar niet van te overtuigen omdat hij bindende overeenkomsten met Rome had die hij steeds punctueel nakwam en daarom bij wat voor ongunstige voorvallen dan ook zonder meer volgens overeenkomst kon rekenen op Romeinse bescherming. Maar.dat hielp hem allemaal niets, zij bestormden Herodes net zo lang tot hij mij gevangen nam.
Hoofdstuk 9: De aanklacht van Elia - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] Toen ik eenmaal gevangen zat, maar mijn leerlingen toch nog vrije toegang tot mij hadden, konden zij Herodes niet meer lastig vallen; zij merkten echter wel dat mijn leer zich via mijn leerlingen geweldig uitbreidde. Hierdoor werd hun wrok en woede van uur tot uur groter en via de boosaardige moeder van de mooie Herodias kregen zij het voor elkaar dat deze, als Herodes haar een gunst zou toestaan waarbij hij naast zijn gebruikelijke eed ook zijn woord als vorst zou geven, niets anders dan mijn hoofd zou vragen. Daarvoor zou de moeder in 't geheim tienduizend pond goud uit de schatkist van de tempel krijgen. De mooie Herodias had echter haar bedenkingen over deze eis, omdat zij wel wist dat Herodes mij heimelijk graag mocht; maar er voer een boze geest in de oude vrouwen deze onthulde haar dat ik de onzuivere liefdesverhouding van Herodes niet goedkeurde en hem daarvan wilde afbrengen. Dat zette ook Herodias erg tegen mij op, zodat zij daarna op het feest, na herhaald aandringen van haar heimelijk omgekochte moeder, mijn hoofd eiste, hetgeen Herodes zeer treurig stemde, -maar omdat hij nu eenmaal de eed gezworen had, moest hij die ook houden en ik werd dan ook in de gevangenis onthoofd.
Hoofdstuk 9: De aanklacht van Elia - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] Alleen DE WAARD, die naast Mij zat en ook helemaal onder de indruk was, zei op gedempte toon tegen Mij: 'Heer, Heer, daaruit blijkt meer dan uit al het andere, dat U zonder enige twijfel diegene bent waarvoor U zich in de tempel voor het hele volk hebt uitgegeven!
Hoofdstuk 10: De zelfbeschuldiging van de priesters - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280 - 281 - 282 - 283 - 284 - 285 - 286 - 287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298  ...