17481 resultaten - Pagina 299 van 1166
... 287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298 - 299 - 300 - 301 - 302 - 303 - 304 - 305 - 306 - 307 - 308 - 309 - 310 - 311 - 312 ...
[5] IK zeg: 'De wijze Salomo zei ooit: ' Alles heeft zijn tijd!', en zo heb ook Ik Mijn goede en zeer nauwkeurig ingedeelde tijd, en Ik zal daarom dit keer niet aanjouw verlangen kunnen voldoen; want kijk, in het grote land van de joden zijn veel steden, plaatsen en dorpen, die allemaal door mensen bewoond worden! De meesten weten nog niets van Mij, zijn ook Mijn kinderen en wachten vaak al op de komst van de Vader uit de hemelen, en zullen ook zeer verheugd zijn als Hij door hen, zoals ook nu door jullie, gezien wordt. Maar, Mijn innige vriend, het is zeker niet zo, dat er helemaal niet aan je verlangen tegemoet gekomen wordt! Omdat jullie Mij zozeer liefhebben, wil Ik nog deze hele nacht en van de dag van morgen nog drie uur bij jullie blijven, omdat het ook Mij een gelukkig gevoel geeft om bij jullie te zijn; maar langer dan drie uur is in geen geval mogelijk, want zoals gezegd: Op deze wereld heeft alles zijn tijd en zijn orde!'Hoofdstuk 91: Alles heeft zijn tijd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[6] Schouderophalend zegt FLORAN: "Dit huidige grote drinkgelag, want dat is het, komt me ook een beetje merkwaardig voor! Eigenlijk komt deze hele zaak nu op me over, alsof ik iets van een verborgen duivelse streek begin te ruiken! Met helemaal zuiver goddelijke dingen schijnt het daar niet toe te gaan! Wel, moet je kijken, hij heeft zich al weer ingeschonken! Ja, dat is werkelijk meer dan merkwaardig! En nu zo'n brok brood nadat hij een slok heeft genomen! Nou, nou, we zullen eens zien, als hij echt dronken is, wat hij dan aan zijn leerlingen zal geven!"
Hoofdstuk 92: De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] Met zulke praatjes en commentaren hielden de vijftig Farizeeën aan die tafel zich al bezig vanaf het moment, dat Ik Mijn eerste beker wijn dronk. Roclus en zijn collega's, die toch al met de Farizeeën in hun maag zaten, merkten het echter.
Hoofdstuk 92: De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] RAPHAËL zegt: 'Mijn beste vriend Roclus, neem je in acht; want dit waren wel verstokte Farizeeën, maar ze zijn nu leerlingen van ons geworden en zullen hun vergissing inzien! En met betrekking tot duivels heb je bepaald nog te weinig kennis om over hun invloed op mensen waar en juist te kunnen spreken. Pas als je daar nadere kennis van hebt, kun je daar ook over praten!
Hoofdstuk 94: Raphaël verklaart voor Roclus de begrippen 'satan' en 'duivel' - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[7] Voorwaar, ik zeg je: Als het echt zo is als je zegt, dan hebben de Farizeeën wel gelijk! Ik heb de Heer Zelf over zo veel horen spreken en ik kan op basis daarvan zeggen, dat jij, mooie bode van Gods hemelen, er dit keer een beetje naast zit; en ik blijf erbij, dat ik alleen met mijn huidige liefde tot de Heer het eerder genoemde aantal Farizeese duivels totaal uit het veld sla!'
Hoofdstuk 95: Roclus' tegenwerpingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] FLORAN antwoordt: 'Wat zou me daarvan af moeten brengen? Heeft God in. de tijd van Mozes soms geen grote tekenen gedaan?! En als een mens hier, toegerust met de hoogste wijsheid, zulke ongekende tekenen doet waartoe alleen de goddelijke almacht in staat is, -wat moet mij er dan van afhouden om zo'n mens volledig van de absoluut ware geest van God vervuld te zien, en hem zonder meer voor de enig ware God te houden?! Mijn zienswijze, mijn aanname en mijn daarop gebouwde geloof staan steviger dan de ondenkbaar oude piramides van Egypte!
Hoofdstuk 100: De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] ROCLUS, die volop overtuigd was van Mijn goddelijkheid, kon deze kwaadsprekerij geen geduldig oor meer lenen; hij stond op, ook reeds door de wijn met een flinke dosis moed toegerust, en zei luid: 'In zo'n hoogst bijzonder gezelschap op aarde, waar God, engelen en wij, Zijn verstandige schepselen, als broeders bij elkaar verblijven, mogen zwijnen geen tafel en geen plaats hebben! Weliswaar zijn ook zwijnen schepselen van God, alleen horen ze niet thuis in het gezelschap van mensen! Wat een onwijs, dwaas geklets! Als hongerige zwijnen beginnen te knorren, dan schuilt daar ongetwijfeld veel meer wijsheid in dan in dergelijk gepraat! Kortom, een Farizeeër is en blijft het toppunt van domheid, walgelijkheid met daarbij heerszucht en kwaadwilligheid, vooral zo'n overste en hoogst erbarmelijke schriftgeleerde van de joden!
Hoofdstuk 93: Roclus richt scherpe woorden tot de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Zeg, jonge man (Raphaël),jij hebt toch daarstraks een steen in het niets laten verdwijnen, -zou het je niet mogelijk zijn om vijftig schurftige zwijnen te laten verdwijnen?! Stel je voor, wat deze kerels hier hardop onder elkaar durfden uit te spreken! Hij, de enige Schepper van wijn en brood zou nu zondigen, omdat Hij Zelf wijn drinkt en omdat een zeker alleronschuldigst engeltje van een meisje aan Zijn zijde zit! Ach, sta me toe, dat is, zolang ik hier ben die de Heer herkend heeft, absoluut ontoelaatbaar! Zij moeten weg! Ze hebben zoveel gehoord en gezien, en nu zeggen ze luid: 'Het zou kunnen zijn dat dit allemaal begoocheling van satan is!' Mijn vriend uit de hemelen, ik ben slechts van deze aarde; maar al kost het me zelfs mijn leven, ik duld niet dat zulke zwijnen de Heiligste van alle heiligen zo schandelijk met hun smerige, stinkende venijn bezoedelen! Weg met hen!"
Hoofdstuk 93: Roclus richt scherpe woorden tot de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] RAPHAËL zegt, terwijl hij zachtmoedig glimlacht: 'Zie, mijn vriend, ook jij hebt al drie volle bekers wijn achter je kiezen, dat wil zeggen de geest daarvan en daarom is je verstand nu nog kritischer dan daarvoor! Je hebt aan jouw kant gelijk als je beweert dat de demonen, al is hun aantal nog zo groot, absoluut geen enkele macht kunnen uitoefenen over een mens die zich volledig in de liefde tot God bevindt; want van een onderling verenigde kracht kan bij hen geen sprake zijn daar ieder van hen zich in de grootste zelfzucht en eigenliefde bevindt en daarom niemand op de gedachte komt om z'n buurman op een of andere manier te steunen, uit vrees dat deze heimelijk en heel verborgen weer een voordeel zou kunnen behalen, waardoor het hem dan zeker tevergeefs zou berouwen.
Hoofdstuk 96: Demonen en hun invloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] ROCLUS zegt: 'Dat zeker; je hebt me nu alles immers zo eenvoudig en duidelijk uit de doeken gedaan, dat ik gedurende mijn hele leven in dit opzicht nog nooit iets heb vernomen wat duidelijker was! Maar nu erger ik me nog meer vanwege die Farizeeën daar, die weer helemaal de oude, gebruikelijke Farizeeën worden hoe vaker ze de Heer Zijn beker in de hand zien nemen en hoe gemoedelijker de Heer met Cyrenius en Cornelius praat! Zie en hoor je niet, hoe deze zwarte kerels nu al alles tot een gruwel wordt wat de Heer ook maar doet en spreekt?! Ze hebben toch die tekenen van Hem gezien, en nu eten ze aan Zijn tafel en loven en prijzen Hem met de tong van slangen! -Ja, wat zegje daar nu van?"
Hoofdstuk 99: Floran verwijt de Farizeeën hun liefdeloze kritiek op de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Ik geloof nu echter niet alleen maar dat het zo en niet anders is, maar ik ben er tot in het diepst van mijn hart van overtuigd, en niets kan deze intense overtuiging van mij meer aan het wankelen brengen, en jij, Stahar die met alle winden meewaait, wel het minst!
Hoofdstuk 100: De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[6] FLORAN zegt: 'Wie deze Heer en Meester en de gebieders van Rome als schild heeft, heeft geen vrees voor de zogenaamde godsgerichten, die God nooit heeft ingesteld. Werkelijk, niet de minste vrees kunnen Jeruzalems grootste dreigingen mij inboezemen, - ook alle donderende vervloekingen van de hogepriester zouden zonder een spoor achter te laten aan mijn oren voorbij gaan! Want wie overdag wandelt, heeft naar mijn mening de verschrikkingen van de nacht niet te vrezen, en zo heb ook ik geen vrees voor de tempel in Jeruzalem!
Hoofdstuk 100: De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] Het eeuwige leven van mijn ziel kan niemand me echter meer afhandig maken; want ik zie en voel het al volop levend in me en ik voel ook de eeuwig onmetelijke voordelen van zo'n leven. En als ik dientengevolge niet de minste vrees voor het afvallen van mijn lichaam in mezelf voel, hoe zou ik dan enige vrees voor de zogenaamde godsgerichten van de tempel in me voelen?! Daarom zeg ik en blijf hier ook zeker bij: Wie overdag wandelt, hoeft niet bang te zijn voor de verschrikkingen van de nacht!"
Hoofdstuk 100: De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[11] Ja, vriend Roclus, op aarde is het waarste en in feite ook hemelse beroep van de mens: allen die in het nauw zitten en noodlijdend zijn fysiek en geestelijk te helpen, waar ook hulp nog maar enigszins mogelijk is! En dat is ook de overduidelijk uitgesproken liefdewil van de Heer; wie deze liefdewil trouw volgt, zal hiervan zeker ook zelf de vruchten plukken! Deel jij niet ook geheel mijn mening?"
Hoofdstuk 101: Roclus en Floran in gesprek over Stahar - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Maar ROCLUS, die met gespannen aandacht naar deze uiteenzetting had geluisterd, stond op en snelde regelrecht naar Floran, klopte hem op de schouder en zei: 'ik prijs je! Ik ben het helemaal met je eens! Ik neem je op in ons instituut, dat nu onder de ware bescherming van God en onder de bescherming van Rome staat. Wat jij nu gesproken hebt, dat heeft de Heer je ingegeven; je hebt naar mijn hart gesproken! Ah, zulke woorden zijn een weldaad voor mijn gemoed, dat enkel het beste wil voor de mensen! Ik begrijp alleen niet hoe bij Stahar, die, zoals mij welbekend is, anders toch ook niet bepaald op zijn achterhoofd gevallen is, nog twijfel op kan komen nadat hij zulke buitengewone daden heeft gezien, en ongekende onderwijzingen van de Heer gehoord heeft en deze ook heeft begrepen!
Hoofdstuk 101: Roclus en Floran in gesprek over Stahar - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)