Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 299 van 1112

...  287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298 - 299 - 300 - 301 - 302 - 303 - 304 - 305 - 306 - 307 - 308 - 309 - 310 - 311 - 312  ...
[3] IK zei: 'Enig doorweekt brood hebben ze nog wel, en dat is voldoende voor hun kwaadaardigheid! Ze hebben echter hun boze plannen al opgegeven en zullen nu proberen terug te varen, en daartoe moet de wind hen te hulp komen. Maar zij krijgen nog angst genoeg te doorstaan voor zij de oever bereiken; want erg gemakkelijk zullen zij nog niet van het water op het droge vasteland komen! ,
Hoofdstuk 77: Op een berg bij Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] IK zei: 'Dit, hier om ons heen, wat je met je ogen ziet, met je oren hoort en met ieder ander zintuig waarneemt, zijn louter belichaamde gedachten van God. Kijk eens hoe machtig de golven gaan. Wie zweept het water daar zo hoog op en laat het niet tot rust komen? Kijk, dat is Gods gedachte, tot leven gebracht door Zijn wil! Kijk eens naar al die vogels die bezig zijn met de golven! Wat zijn dat anders dan zuiver belichaamde gedachten van God?! De hele zee, alle bergen, alle dieren, al het gras, alle kruiden en bomen, alle mensen, de zon, de maan en alle talloos vele sterren zijn niets anders. Hun bestaan hangt helemaal alleen af van de voor jou nu nog totaal onbegrijpelijke bestendigheid van de wil van God.
Hoofdstuk 75: Over het juiste bekijken van de natuur - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Kijk naar die wolkjes daar in het oosten, hoe zij nu eens groter, dan weer kleiner worden, en vervolgens helemaal verdwijnen! Dat zijn eveneens Gods gedachten, die, door Zijn wil slechts heellichtjes uit de lucht samengetrokken en in een vluchtige lichamelijkheid overgaand, in steeds veranderlijke vormen voor ons zichtbaar worden. Deze vormen liggen duidelijk dichter bij de oorspronkelijke, geestelijke elementen dan de massieve bergen en alle andere scheppingen die ons hier aan alle kanten omringen; maar toch is hun bestaan nog onvolkomen en zij moeten eerst, door zich meermalen in een andere vorm te manifesteren, zoals bijvoorbeeld in regendruppels, overgaan en dan als voedingsstof in de een of andere plant een meer bepaalde, bestendiger vorm aannemen, en zo tot aan de mensen opklimmen, van waaruit zij dan als volledig vrije, zelfstandige en zelf vrij denkende, vrij willende wezens voor eeuwig onveranderbaar en bestendig in het zuiver geestelijke en aan God gelijke kunnen en ook zullen overgaan.
Hoofdstuk 75: Over het juiste bekijken van de natuur - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] God op Zichzelf als Vader is immers juist in Zijn oerwezen de liefde en daardoor het Leven zelf, omdat liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich heeft, wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke, eeuwige leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood; zijn leven is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht, als het niet vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden tot leven heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens als hij van tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan zijn zintuigen ter waarneming voordoet! -Begrijp je nu wat Ik je gezegd heb?'
Hoofdstuk 75: Over het juiste bekijken van de natuur - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] IK zei: 'O, maak je daarover maar geen zorgen! Het zijn potige Grieken uit de omgeving van Tiberias; die zullen niets te kort komen! Ze hebben ook nog voldoende mondvoorraad bij zich, zoals gerookte vis, gerookt varkensvlees en dubbelgebakken tarwebrood. Ook een paar zakken wijn hebben zij in het achterruim van het schip, en omdat de tempeldienaren hun doorweekte, ongezuurde brood niet zo goed kunnen eten, kopen zij voor veel geld hun kost bij de schippers, en zodoende lijden deze, behalve de angst voor een mogelijke schipbreuk, op andere wijze helemaal geen nood. Laten wij ons daarom ook helemaal niet meer om hen bekommeren; tegen de avond zullen zij met veel moeite en inspanning de oever bereiken! Zo zij het!'
Hoofdstuk 77: Op een berg bij Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] DE WAARD kwam echter weer met een andere vraag en sprak: 'Heer, omdat U afweet van alles wat er is en gebeurt, zult U ook wel weten hoe het nu met leerling Judas Iskariot gaat die U eergisteren verlaten heeft, en waar hij zich nu bevindt!'
Hoofdstuk 77: Op een berg bij Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Daar werd dan ook mee begonnen, en allen hielden zich er tot aan de avond zo goed mee bezig, dat zij zelfs het meegenomen brood en de wijn vergeten zouden hebben als de dochter van de waard hen er niet aan herinnerd had, omdat zij er zelf door haar eigen bescheiden honger en dorst aan herinnerd werd.
Hoofdstuk 77: Op een berg bij Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Toen onze waard bij de overste kwam, was deze blij, omdat hij erg graag wilde weten hoe het met Mij stond. Na een wederzijdse vriendelijke begroeting vroeg de overste meteen wat er van waar was dat men zei dat de beruchte profeet zich bij hem, namelijk de waard, ophield en daar met zijn kwalijke zaken bezig was.
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[16] Wie een volkomen geldig oordeel over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!'
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[22] Daarop stonden allen op van hun zitplaatsen en begaven zich naar de hun toegewezen slaapvertrekken, die bij onze waard heel gerieflijk ingericht waren.
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[23] Daarna bleef Ik daar nog twee volle dagen, waarin zich echter niets van enig belang voordeed. Maar op de derde dag' s morgens ging Ik met de leerlingen en met de waard naar buiten en gebood de zee tot kalmte. En meteen verdwenen de golven, en de vissers gingen al gauw daarna ijlings aan het werk, omdat zij toch al vijf dagen lang hadden moeten nietsdoen, wat hen bepaald ook niet geschaad had.
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] IK zei nu tegen de waard: 'Luister vriend, er is hier nu verder niets meer te doen, en Ik vertrek na het middagmaal! Want vandaag tegen de avond komen hier een aantal vreemdelingen, waaronder vele uit Jeruzalem, en Ik wil om zeer wijze redenen hen niet ontmoeten. Laat dus een goed middagmaal aanrichten; daarna staat het je vrij de rekening voor ons op te maken, als het dan niet voor Mij en Mijn oude leerlingen is, dan toch wel voor de twintig nieuwe leerlingen die in ruime mate goud en zilver bij zich hebben!'
Hoofdstuk 79: Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum. Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd; maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!'
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] Als een heerser over een volk wil heersen, dan moet hij eerst een versterkte burcht voor zichzelf bouwen die door zijn vijanden niet veroverd kan worden. En als het volk dan ziet dat de heerser niet overwonnen kan worden, onderwerpt het zich aan hem en houdt zich aan zijn voorschriften. En zo moet Galilea ook voor ons een versterkte burcht worden die door de vijand van het licht niet gemakkelijk veroverd kan worden. Ik ben Zelf als Galileeër de eerste steen, en jullie geloof is de rots waarop Ik de burcht van God bouw. -Nu komt ook al de waard om ons aan de maaltijd te roepen. Laten we dus gaan!'
Hoofdstuk 79: Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum. Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[15] Maar IK zei tegen hem: 'Je bent nu ook een leerling van Mij geworden, want je hebt goed herkend wie Ik ben. Blijf jij maar thuis, daar zul je Mij meer van nut zijn dan wanneer je mee zou gaan! Er zullen vandaag nog veel gasten in je herberg komen en je zult gelegenheid krijgen om Mij te vertegenwoordigen, en dat zal zich nu in deze tijd heel vaak herhalen. Binnen een paar weken zal Ik echter weer bij je komen en nogmaals enige dagen bij je doorbrengen; dan zul je wel weer gelegenheid krijgen om nog meer over Mijn leer te horen. Maar als je van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoefje niet te bedenken watje zult zeggen, maar Ik zal je de woorden in je mond leggen!'
Hoofdstuk 79: Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum. Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  287 - 288 - 289 - 290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298 - 299 - 300 - 301 - 302 - 303 - 304 - 305 - 306 - 307 - 308 - 309 - 310 - 311 - 312  ...