Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

10915 resultaten - Pagina 302 van 728

...  290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298 - 299 - 300 - 301 - 302 - 303 - 304 - 305 - 306 - 307 - 308 - 309 - 310 - 311 - 312 - 313 - 314 - 315  ...
[7] Kijk, de raambedekking had weliswaar mijn vader en voor een deel ook ik aangebracht; maar het huis en de muren zijn al heel oud en ouder dan de stad Bethlehem, die David, de grote koning der joden, liet bouwen, waarom zij nog steeds de stad van David heet! ..
Hoofdstuk 118: De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken voor een ontvangen weldaad is mooi, juist en billijk; want men is aan degene die aan iemand liefde betoond heeft, ook weer alle liefde en vriendschap verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst in het leven; de grotere en meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de geboden van God houden. De grootste en meest verdienstelijke kunst in het leven is echter: al zijn vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen aan degenen die ons kwaad toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden en hen zegenen, dIe ons haten en vervloeken.
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in een heel vervelende situatie te verkeren? Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: ' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij, zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!' Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam, je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land, deze plaats en ook hoe ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan doen in de ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderdvoudig gedenken?
Hoofdstuk 120: Over de naastenliefde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Daarna leidde de waard ons naar een oeroude kast, die heel sierlijk gemaakt was van ceder en ebbenhout, opende die en zei: 'Deze kast bevatte de bijzondere geschriften en aantekeningen van de grote en machtige koning, maar daarvan is nu niets meer aanwezig. Ik gebruik hem nu echter voor het bewaren van alles wat ik bezit aan schatten, die uit die tijd zouden stammen.'
Hoofdstuk 121: De bezichtiging van het oude koningshuis - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Aan Mij vroeg de waard echter: 'Heer en Meester, zijn deze relikwieën wel echt uit de tijd van David?'
Hoofdstuk 121: De bezichtiging van het oude koningshuis - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Ik zei: 'Vriend, echt of onecht, dat is nu wel om het even; want die dingen hebben voor de ware mens, die naar de geest der levenswaarheden uit God streeft, geen enkele waarde. Wat echter als nalatenschap van de wijze koning der joden waarde heeft, is de geest in zijn geschriften en gezangen, en ook wat de kroniek van zijn daden voor de mensen bewaard heeft. Want eenmaal in het andere leven zal de mens zijn zalige bestaan alleen hebben door datgene wat hij zich door goede daden volgens Gods wil eigen gemaakt heeft.
Hoofdstuk 121: De bezichtiging van het oude koningshuis - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] In het rijk der geesten is er echter geen stroom van de tijd meer en daar kun je niet zeggen: 'Vandaag doe ik dit en morgen dat!', maar alles ligt reeds als een uitgevoerde daad en als een afgerond werk in de ziel. En als dit van slechte aard is, waar moet de voortlevende ziel dan nieuwe stof en een nieuw inzicht vandaan halen om in zichzelf het bestaande slechte om te vormen?
Hoofdstuk 122: De Heer verklaart psalm 93 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Achter de hoogste bergen van Azië in het verre oosten bestaat een groot keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt? Ja vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Toen dit allemaal voorbij was, gingen wij aan tafel en namen een goed bereid avondmaal tot ons. De Romeinen hadden echter meer dorst dan honger en leegden snel hun bekers, die ook direct weer gevuld werden. De wijn maakte hun tongen los en zo werd het weldra heel levendig in de eetzaal.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] De hoofdman, zijn metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem viel onze Rafaël echter op, die nu ook aan tafel naast Mij at en deze keer met opzet nog meer dan anders, om de aandacht van de vreemdelingen te trekken. Dezen keken dan ook met steeds grotere oplettendheid naar hem en verwonderden zich in stilte steeds meer over het feit dat een overigens zo bevallige jongeman zo veel kon eten.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[16] Jullie zijn echter nog lang geen meesters, maar slechts uiterst zwakke leerlingen van Johannes. Hoe kunnen jullie dan nu al zelf leerlingen aanwerven en hun iets leren wat jullie zelf niet kennen? Het is immers al een oude levensregel, die zegt dat niemand een ander iets kan geven wat hij niet eerst zelf bezit. Hoe kunnen jullie dan jullie leerlingen leren het rijk Gods te ontdekken terwijl jullie er zelf nog ver van verwijderd zijn? Leer daarom eerst zelf het rijk Gods en zijn gerechtigheid kennen van de Meester, die het rijk Gods in zich heeft en het jullie ook kan geven! Als jullie het dan van de juiste Meester in jezelf hebben ontvangen, kunnen jullie het pas meedelen en geven aan de andere mensen die het willen hebben en zoeken; dan zal de juiste Meester jullie daarom prijzen en echt vreugde beleven aan jullie en jullie leerlingen!
Hoofdstuk 124: De opwinding van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven en van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen volgens de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Hoe moeilijk en moeizaam dikwijls een wereldlievende en tot traagheid geneigde ziel evenwel het zuivere goede en ware begrijpt en besluit daarnaar te handelen, kun je aan je eigen kinderen merken; en zo vergaat het een ziel die hier verwaarloosd is zeker nog veel erger in de grote wereld aan gene zijde, omdat zij tijdens het leven in het lichaam geleefd heeft op basis van allerlei verkeerde opvattingen en van daaruit in het valse en boze. Een dergelijke levensbasis is echter hetzelfde als een verharding van de liefde en van de wil van de ziel, die beide evenwel het leven en het individuele bestaan uitmaken. Wanneer Ik dan van zo'n ziel haar liefde en haar wil in één keer zou weghalen, zou daardoor immers ook de hele ziel weggehaald zijn!
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Weliswaar was het derde uur na zonsondergang al voorbij, maar voor een welbereid avondmaal was het nog altijd vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo dat wij op een dergelijke tijd in Bethanië aankwamen, zodat wij niet opgemerkt konden worden door de nieuwsgierige menigte; want deze dag waren er na ons vertrek veel mensen, jong en oud, naar Bethanië gekomen, omdat ze gehoord hadden dat Ik Mij daar ophield. Maar omdat ze Mij niet vonden en niemand hun ook zei waar Ik heengegaan was en wanneer Ik terug zou komen, bleven ze voor hun genoegen slechts tot zonsondergang in Bethanië en keerden toen weer terug naar Jeruzalem. Enkelen keerden echter al terug op het moment dat de ons reeds bekende soldaten Bethanië binnenkwamen, volgens de aanwijzing in het huis van Lazarus hun voedsel en reisgeld ontvingen en daarna na een korte rustpauze weer verder trokken; want Ik had Rafaël in de geest aangegeven, dat de soldaten niet op de terugkeer van de Romeinen moesten wachten. Op de tijd dat wij aankwamen was alles dan ook volkomen in orde en wij waren onder ons, door niemand gestoord.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen! Degene aan wie Hij bij het een of bij het ander meer kracht wil geven, hetzij voor altijd of ook voor een moment, die heeft die kracht dan ook; mij en ook heel veel andere mensen heeft Hij echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor mij als gewoon mens nodig is.
Hoofdstuk 131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  290 - 291 - 292 - 293 - 294 - 295 - 296 - 297 - 298 - 299 - 300 - 301 - 302 - 303 - 304 - 305 - 306 - 307 - 308 - 309 - 310 - 311 - 312 - 313 - 314 - 315  ...