10915 resultaten - Pagina 317 van 728
... 305 - 306 - 307 - 308 - 309 - 310 - 311 - 312 - 313 - 314 - 315 - 316 - 317 - 318 - 319 - 320 - 321 - 322 - 323 - 324 - 325 - 326 - 327 - 328 - 329 - 330 ...
[1] Ik reisde met de leerlingen snel verder over de weg, die ook naar Jeruzalem leidt. Ik ging echter nog niet direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg, en wel door Samaria en een deel van Galilea; in die provincies kenden de mensen Mij al voor een groot deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas Ik ook.Hoofdstuk 45: De karavaan van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] Ik zei: 'Luister, als een reiziger werkelijk de weg niet weet waarlangs hij moet reizen, doet hij er goed aan als hij bij iemand informeert naar de goede en kortst mogelijke weg die naar een vreemd land leidt; maar het is niet netjes van je datje ons hier onderweg staande houdt, onder het voorwendsel dat je de weg niet kent, terwijl je die al wel een keer of twintig hebt afgelegd! De reden waarom je ons hier ophoudt is een heel andere en echt geen prijzenswaardige! Jij denkt dat wij verborgen schatten bij ons hebben, waar jullie je op je rooftocht meester van willen maken, en daarom heb je ons staande gehouden. Maar dergelijke dingen als jij denkt hebben wij niet bij ons; andere schatten voor ziel en geest hebben wij echter in grote overvloed bij ons, en die geven wij ook voor niets aan iedereen die ze in volle ernst voor de redding van zijn ziel wil bezitten!'
Hoofdstuk 45: De karavaan van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Ik zei, eveneens met krachtige stem: 'Ik ken jou en je zeventig makkers al vanaf je geboorte! Jouw echte naam is Olgon, die je echter nooit gebruikt, maar in plaats daarvan gebruik je in iedere plaats een verzonnen naam; en dat doet ook ieder van jouw handlangers, om te zorgen dat men in een plaats, die jullie beroofd hebben, moeilijk inlichtingen over jullie kan inwinnen om jullie op te sporen en voor het gerecht te brengen.
Hoofdstuk 45: De karavaan van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Olgon en ook enkele van zijn metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwijgen! Want ook wij zijn onverzoenlijke vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slimme jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden, opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zouden storten, die toch al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot stervens toe zouden onderdrukken.
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] Toen Ik dit gezegd had, werd bij allen het innerlijk gezicht geopend, en zij zagen talloze scharen engelen en hoorden een verheven lofzang, waarvan hun zielen de betekenis echter niet konden vatten; en velen van de meest lichte engelen daalden naar Mij af en aanbaden Mijn naam.
Hoofdstuk 47: De verandering van de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Daarmee stelden de leerlingen zich weer tevreden. Een paar passen verderop was echter een ruime grot. Toen de storm steeds heviger werd, de ene bliksem duizendmaal duizendvoudig op de andere volgde en de regen in stromen uit de wolken begon te storten, grepen de rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de grot in, terwijl Ik met Mijn leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar één regendruppel geraakt te worden.
Hoofdstuk 47: De verandering van de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] Ik zei: 'Jullie zonden, waar de Farizeeën de schuld van zijn, heb Ik jullie al vergeven; als jullie echter volgens jullie geweten in strijd met de wet van Mozes nog een misdaad tegenover iemand hebben begaan, maak dat dan goed aan hem -en als hij het jullie zal vergeven, is het jullie ook in alle hemelen volkomen vergeven.
Hoofdstuk 48: De Heer zegent de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Als jullie echter een hard mens treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt dan niet bang, want in dat geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk geaccepteerd worden, en die onverzoenlijke mens zal zijn hardheid als schuld op zijn afrekening vermeld zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest rechtvaardige rechter, die als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel krachtig uitspreek.
Hoofdstuk 48: De Heer zegent de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Weliswaar hadden de zeventig bekeerde rovers bij monde van Olgon beweerd dat ze ver voorbij Damascus woonden; maar dat was ook niet waar, aangezien ze met hun vrouwen en kinderen alleen in bepaalde moeilijk toegankelijke holen en grotten in deze streek woonden. Ze maakten hun rooftochten echter wel vaak in de omgeving van Damascus, en keerden dan met de buit steeds weer terug naar deze streek, die hun de veiligste bescherming bood tegen alle achtervolgingen.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat wij mannen naar Jehova's hart waren; maar toen wij mettertijd zelf ontdekten hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen van de joden begonnen te vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen naar zich toe trokken, echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog vele andere gruweldaden pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in Mozes varen en gingen wij voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke joden niet veilig voor ons! Daarom hebben we ook kleren van Grieken en Romeinen aangetrokken, om als zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke joden dan Grieken en Romeinen van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de armen hebben wij echter nooit iets weggenomen, maar hun wel vaak wat geschonken, met name als wij zo'n echt rijke buit te pakken hadden gekregen.
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Ik zei: 'Goed dan, omdat je nu de waarheid hebt gesproken en tegenover Mij eerlijk hebt verteld hoe het jullie is vergaan, valt al jullie schuld op de Farizeeën terug, en daarom zal er des te meer verdoemenis over hen komen maar jullie vergeef Ik de zonden die jullie tot nu toe begaan hebben, als jullie voortaan je huidige bezigheden volledig opgeven en als eerlijke Joden ook eerlijk jullie kost verdienen; en dat kunnen jullie gemakkelijk doen, aangezien jullie je tot nu toe al meer dan genoeg aardse middelen hebben toegeëigend, waarmee jullie echter ook de armen - of het nu Joden of heidenen zijn, dat is nu om het even -rijkelijk moeten bedenken. Als jullie Mij ook dat eerlijk en oprecht beloven, dan wil Ik jullie ook onmiddellijk de bewijzen geven van wat Ik tegen jullie over Mezelf heb gezegd.'
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Toen de vrouwen dat van hun mannen hoorden, wilden zij onmiddellijk en zonder veel uitstel de wonderbaarlijke huizen gaan zoeken. De mannen dachten echter dat dat niet eerder dan over drie dagen mogelijk zou zijn, omdat de spleten, holten en kloven nog vol modder zouden zitten, waarin men gemakkelijk helemaal zou kunnen wegzakken en de dood vinden.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] Want al na een paar weken werd Mijn zegen overal in de woestijn merkbaar, en vele Samaritanen en Grieken, die door deze voormalige woestijn reisden, deden hier en daar ijverig navraag wie die woestijn zo in cultuur had gebracht, en niemand kon hun uitsluitsel geven. Degenen die het wel wisten, lieten zich echter niet veel onder de andere mensen zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen er enkele vruchten begonnen te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden erover aan wie het land toebedeeld zou moeten worden, als het niet al een eigenaar had die zich daar gevestigd had.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Omdat ze echter een woestijn in cultuur hebben gebracht, die tevoren niemands eigendom was, hebben ze ook nog het voordeel dat ze twintig volle jaren vrijgesteld zullen zijn van ieder soort belasting. Als ze evenwel na een goede oogst uit vrije wil kiezen voor een schatting ter ere van de keizer, zullen ze zich bij alle hachelijke aangelegenheden kunnen verheugen in de bijzondere bescherming van de kant van Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd en aldus bevolen!'
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] Hierop liep de waard snel weg, zette iedereen aan het werk en liet zijn bedienden onmiddellijk brood, wijn en licht naar de gastenkamer brengen, want het was al laat in de avond en in de kamer was het al helemaal donker geworden. Toen de gastenkamer verlicht was, kwam de waard weer naar ons toe en verzekerde ons dat wij binnen een halfuur uitstekend bediend zouden worden. Daarbij keek hij echter heel aandachtig naar ons en wist niet goed wat hij van ons moest denken, want sommigen van ons droegen Griekse, sommigen Joodse en enkele Galilese kleding net als Ik.
Hoofdstuk 50: De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)