Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15542 resultaten - Pagina 341 van 1037

...  329 - 330 - 331 - 332 - 333 - 334 - 335 - 336 - 337 - 338 - 339 - 340 - 341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354  ...
[1] (De Heer): 'Toen zei Ik: 'Vriend, je bent een beetje opgewonden, omdat Ik jullie allen zojuist de waarheid over de bestemming van de mensen heb voorgelegd; maar dat is helemaal niet erg! Ik heb die klippen van twijfel in je gezien en wilde dat je ze openlijk prijsgaf; daarom moest Jozef ook met zo'n onderwerp komen, dat jouw tong op de juiste plek losmaakte. je hebt ook heel goed gesproken en je twijfels en kritiek ten aanzien van de menselijke natuur goed naar voren gebracht. Maar nu ben Ik aan de beurt en Ik kan je daarover iets heel anders zeggen dan wat jij over het onderwerp denkt, dat jullie nu onder elkaar hebben besproken.
Hoofdstuk 217: Gods bedoeling met de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Zie, als God de mensen alleen voor deze aarde had geschapen, zou het wel een vreemde liefhebberij van Zijn kant zijn om aan één stuk door te scheppen en het geschapene dan weer te vernietigen; maar omdat Hij de mensen voor een hoger en eeuwig leven heeft geschapen en hen slechts zo lang op deze aarde laat bestaan tot ze de strikt noodzakelijke beproeving van hun vrije wil, of op z'n minst het bestaan in het vlees hebben doorgemaakt, is het een ware en levende liefhebberij van God ten opzichte van Zijn mensen, dat Hij ze op deze jammerlijke wereld slechts zo lang in het vlees laat leven als voor de ene of andere mens hoogst nodig is! Wanneer de eigenlijke mens deze aarde verlaat, zal hij aan gene zijde wel naar scholen gestuurd worden die geschikt zijn om hem tot de hogere en geheel ware levensvervolmaking te brengen. Daar zal hij dan ook wel een ware voorlichting krijgen over de genesis van de eerste mensen van de aarde.
Hoofdstuk 217: Gods bedoeling met de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] De raadsheer zei: 'Waarom kan ik jullie dan nu alleen maar zien en waarom niet ook andere keren? Waarom lieten jullie je niet aan mij zien toen ik zo vaak reeds zelfvurig naar jullie verlangde?'
Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Jij bent weliswaar een rechtschapen man, maar daarbij toch hard en onverbiddelijk. Wanneer jij bij ons naar deze wereld komt met die eigenschappen, zul jij ook die strenge en onverbiddelijke gerechtigheid vinden, maar geen liefde en erbarming. Want geen enkele ziel vindt bij ons iets anders dan wat ze in haar gemoed heeft meegebracht; want bij ons staat men pas op hoogst eigen grond. Begrijp dat en houd er rekening mee, opdat je goed verzorgd bij ons aankomt; want jij hebt nu een betere gelegenheid dan wij ooit gehad hebben!'
Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Daarop richtte de raadsheer zich speciaal tot Julius Caesar en vroeg hem: 'U was op aarde een heel verstandige en machtige held; alles en iedereen had zich te schikken naar uw geboden. Maar hoe leeft u nu in de wereld van de geesten?'
Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] Toen werd het nog lichter om me heen en een ster kwam naar beneden, dicht bij me. En al gauw ontdekte ik dat de ster een volkomen menselijke gedaante aannam en deze mens was iemand die ik in de wereld een keer een echte weldaad had bewezen; hij zei tegen me: 'Heil zij jou, dat je tijdens je nacht de ware God der joden hebt gevonden! Verban je valse afgoden en verban ook je eigen grootste afgod, je Caesar roem; word geheel en al deemoedig, dan zal ik je meenemen naar mijn woning!
Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] In het huis was ook meteen het benodigde gereedschap te vinden voor het werk dat ons was aangeraden. We pakten het, opgewekt en blij, gingen naar de genoemde plaats en begonnen te werken. Maar toch werd ik angstig en bang, toen ik zag hoe groot de poel was; want er was daar zo'n enorme hoeveelheid verschrikkelijk uitziend ongedierte, dat ik tegen mijn vriend zei: 'Luister, eer wij die poel hebben drooggelegd, zijn er minstens honderd volle jaren op aarde voorbijgegaan!'
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] (De Heer): 'Op dat moment ontnam Ik de raadsheer het innerlijk gezichtsvermogen en hij zag geen geest meer. Maar toen vroeg hij Me vol angst waar de geesten nu naar toe waren gegaan omdat hij er geen een meer kon zien, horen of spreken.
Hoofdstuk 220: Over geloven en zien - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Ik zei: 'Niemand van jullie is zo ongelovig als de raadsheer. Voor hem was een tastbaar bewijs noodzakelijk. Hij gelooft nu omdat hij de onterechte reden van zijn twijfel heeft gezien. Maar het is geen verdienste van hem dat hij nu voortaan niet moeizaam in zichzelf hoeft te zoeken naar het bewijs, dat de ziel verder leeft na het afvallen van het lichaam.
Hoofdstuk 220: Over geloven en zien - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[15] Toen richtte ik me weer tot de God der joden en vroeg Hem mijn roem en alle valse afgoden weg te nemen. Daarop kwamen ook de andere sterren als mensen naar me toe en zeiden: 'Ook wij zijn net als jij op de aarde geweest; maar wij waren arme joden, die door jouw priesters vervolgd werden; maar jij hebt ons beschermd, gaf ons geschenken en hielp ons om weer naar ons land te gaan. Nu ben jij arm en hebt van alle aardse schatten niets behalve datgene watje voor ons hebt gedaan; en daarom zijn we nu ook doordat God het toeliet naar je toe gekomen om je het goede te vergelden datje voor ons hebt gedaan; Wanneer je zonder enige roem met ons wilt meegaan, dan zul je bij ons onderdak vinden!'
Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] Toen ik me zo gelukkig in de hut bevond en me ook voldoende had gesterkt, nam mijn vriend me weer mee naar buiten, waar we een boot ontdekten op het heldere wateroppervlak van het meer; er zat een mens in die, met zijn hand aan het roer, op ons afkoerste. Ik vroeg mijn vriend wie die schipper wel mocht zijn. En hij zei: 'Hij komt af en toe bij ons over dit meer, waarvan wij niet weten hoe lang het is, en geeft ons altijd heel vriendelijk te kennen wat ons verder te doen staat. Daarna moeten we dan weer aan het werk. Wedoen dan weer het werk dat ons is aangeraden, werken met volle inzet en met vreugde en lust, en onze inzet wordt telkens gezegend door de God der joden. Toen wij naar deze omgeving kwamen zoals jij nu, zag het er nog woest en verlaten uit; alleen door onze vlijt en ijver is het in deze bloeiende staat gekomen. Ook jij zult nu voortaan zo met ons willen werken en daarbij ook de zegen ontvangen die wij hebben ontvangen!"
Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] (De Heer): '(Julius Caesar): 'Dat verheugde mij zeer en ik begaf me met mijn vriend naar de oever van het meer. De schipper ging dadelijk aan land en zei: 'Daarginds aan de oever van het meer, rechts, landinwaarts, is nog een vreselijke poel, waarin zich nog allerlei verschrikkelijk ongedierte bevindt, dat af en toe de lucht van deze omgeving verontreinigt. Deze poel moeten jullie droogleggen! Gooi er net zo lang goede aarde in tot de poel, die niet erg diep is, opgevuld is, dan zullen jullie je omgeving daardoor flink verbeteren en er een vruchtbaar stuk land bij hebben!' Mijn vriend en ook ik bedankten hem met blijdschap voor deze raad. Hij voer snel weer weg en wij gingen onmiddellijk aan de werkelijk zware arbeid.
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Julius Caesar zei: 'Ook dat, ten dele; maar ik zou hen zonder dat zij dat willen niet voor de geest kunnen halen en nog minder met hen kunnen omgaan, hen zien, horen en spreken. Maar dat lijkt ook heel sterk op het zien, horen en voelen van je medemensen op deze aarde. Want jij ziet de werkelijke mens ook niet, maar alleen een afbeelding ervan in jezelf, je voelt hem slechts door je eigen gevoel en hoort het geluid van zijn woorden in je oor, dat zo is ingericht dat het het geluid dat er door de lucht naar toe komt, nabootst. Maar wanneer jij blind, doof en zonder gevoel bent, bestaat er voor jou geen medemens, ook al zou hij zich heel dicht in je buurt bevinden. Maar al hoor, zie en voel jij nog zo veel mensen en stel jij je hen in gedachte voor, dan zul je toch in werkelijkheid niemand zien, horen en voelen als er niemand is.
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[16] Na deze woorden bleven allen en gingen we naar de eetzaal. Daar was een speciale tafel waar voor Mij, Jozef en Jacobus en ook voor de Griek Anastocles zeer goed bereide joodse spijzen stonden en een voortreffelijke wijn.
Hoofdstuk 220: Over geloven en zien - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Streef er daarom naar dat jullie ziel één wordt met jullie geest, - die zal jullie dan vanzelf in alle wijsheid binnenleiden; maar zonder de geest zullen jullie steeds schommelen tussen licht en duisternis en tussen leven en dood en tussen vrijheid en gericht!
Hoofdstuk 221: Adam en Eva, de eerste mensen van de aarde De pre-adamieten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  329 - 330 - 331 - 332 - 333 - 334 - 335 - 336 - 337 - 338 - 339 - 340 - 341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354  ...