Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 347 van 1166

...  335 - 336 - 337 - 338 - 339 - 340 - 341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360  ...
[3] Toen zei DE WAARD: 'Wees dan zo vriendelijk mij aan te horen! Kijk, ik heb behalve deze bezitting nog een grote boerderij niet ver hiervandaan, waar ik mijn beste runderen en schapen houd, en ik heb daar ook een aantal heel trouwe knechten en meiden! Op de grote dierenweide, die helemaal begroeid is met weelderig gras, is een paar maanden geleden een stuk land van ongeveer een kwart morgen zodanig verzakt, dat er nu op die plaats een gat zit waarvan je de diepte niet kunt peilen, en ook niet kunt weten of er niet al gauw nog meer land zal wegzinken.
Hoofdstuk 70: Het verzonken land - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] IK zei: 'Laten we naar buiten gaan en die boze opzet van de ruwe aardgeesten bekijken, die dat gedaan hebben op aansporing van andere geesten van gestorven mensen. Deze geesten zijn als je vijanden naar gene zijde overgegaan omdat je hun boerderij tengevolge van een gerechtelijke beslaglegging vanwege niet betaalde grote schulden door koop in je bezit hebt gekregen! Laten we dus naar buiten gaan en de zaak in ogenschouw nemen!'
Hoofdstuk 70: Het verzonken land - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] Een oude man, die tamelijk deskundig is in deze dingen, vroeg mij of de dieren in de buurt van het gat kwamen. En ik zei hem zoals het is, de volle waarheid. Ik liet enige schapen en runderen dicht bij het gat brengen; maar hoe dichter zij bij het grote gat kwamen, des te meer stribbelden ze tegen en toen zij nog maar zo'n tien passen van het gat verwijderd waren, rukten zij zich los en renden weg. Zelfs de geiten zijn niet in de buurt van het gat te krijgen, hoewel zij op de hoogste rotsen heel behaaglijk en onverschrokken plegen rond te klimmen. Toen zei de deskundige man dat dit een zeker teken ervan was dat er nog meer land in de diepte zou verdwijnen. En in deze zaak, die voor mij als grondbezitter toch wel erg onplezierig is, vraag ik dan nu ook aan U wat het te betekenen heeft, wat er nog te verwachten is, en of het euvel toch misschien nog op de een of andere manier verholpen zou kunnen worden.'
Hoofdstuk 70: Het verzonken land - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[14] Toen kwamen alle leerlingen en overtuigden zich ervan dat niets de macht van Mijn wil kan trotseren.
Hoofdstuk 70: Het verzonken land - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] IK zei: 'Kijk, alle afvallige geesten zien het als een kwelling wanneer zij tot gehoorzaamheid aan God gemaand worden; want alle hoogmoed kent geen gehoorzaamheid omdat hij alleen maar wil heersen en gebieden. Maar zij dachten dat zij nog te kort in de geestenwereld waren om nu al gehoorzaam te moeten zijn aan Mijn goddelijke wil. Kijk, zij zouden nu het liefst willen dat zij, zeg maar een complete eeuwigheid van hun slechte en wraakzuchtige vreugden konden genieten, en iedere geest die hen tot orde en gehoorzaamheid maant of vaak zelfs met geweld dwingt, zien zij als hun vijand en hun kweller!
Hoofdstuk 71: Het wezen van de boze geesten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] DE WAARD zei: 'Ja, ja, dat is wel waar, -het zou werkelijk pijnlijk zijn voor een wijs mens om zich onder louter dwazen en stommen en blinden te bevinden, waarmee hij nooit ook maar een enkel verstandig woord zou kunnen wisselen! En dan is lijden dat tot verbetering leidt, op zichzelf beter dan lijden dat kennelijk niet tot verbetering leidt. Ach, Heer, het dringt totaal niet tot mij door hoe onuitsprekelijk gelukkig ik nu ben in Uw volmaakte, goddelijke tegenwoordigheid! Ik kan U niet alleen zonder mij, uit mijn huis weg laten gaan; want zonder U zou me nu al alles heel wereldvreemd en buitengewoon akelig voorkomen. Maar nu zou ik dan toch willen weten hoe diep volgens aardse maatstaven dit gat was.'
Hoofdstuk 71: Het wezen van de boze geesten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Toen zei DE WAARD: 'Heer, zal ik niet eerst mijn knechten en dienstmaagden hierheen roepen, zodat zij ook kunnen zien wat voor een ongelooflijk wonder hier heeft plaats gevonden?'
Hoofdstuk 72: Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen als toelatingen van de voorzienigheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] IK zei: 'Een ander wel, -maar dit niet! De wind van vanmorgen heeft het zo ver hierheen gevoerd; maar een andere wind zal het wel weer terugdrijven. Dat is nu juist het schip met die slechte mensen uit Jeruzalem, die Mij moeten vangen en doden. Maar nu bevinden zij zich in Mijn gevangenschap en zullen nog een paar dagen en nachten daarin moeten blijven, - dan moet een wind hen naar de kust achter Tiberias drijven en ze verlossen van hun kwelling. Daarop zullen zij helemaal ontnuchterd naar huis gaan en Mij niet zo gauw meer achtervolgen en naar het leven staan. Kijk, de wind is al bij hen en drijft het schip van deze oevers weg! Maar laten we ons daar niet verder in verdiepen; in huis wacht heel iets anders op ons! Laten we daarom in onze herberg gaan!'
Hoofdstuk 73: De verdronken dochter van de waard en haar opwekking - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] IK viel hem in de rede en zei: 'Zeg nu niets; Ik wil hier geen opzien baren! De dokter, die ook een Farizeeër is, zal spoedig zijn conclusie trekken en zeggen: 'Mijn moeite is bij deze drenkelinge volkomen vergeefs, want zij is onherroepelijk dood. ' Betaal hem dan snel voor zijn moeite, dan zal hij daarna ook meteen hier verdwijnen; Ik zal dan wel onder vier ogen het Mijne voor je doen. Maar als Ik Mijn handen op het verdronken meisje zal leggen, mag er buiten ons niemand in de kamer zijn, - ook je vrouw en je andere kinderen niet.'
Hoofdstuk 73: De verdronken dochter van de waard en haar opwekking - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] En toen de kamer vrijgemaakt was van alle overbodige mensen, ging IK naar de drenkelinge, legde haar Mijn hand op en zei: 'Dochter, sta op uitje slaap!'
Hoofdstuk 73: De verdronken dochter van de waard en haar opwekking - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] IK zei: 'Mijn oudste leerlingen zijn al ingewijd in die zaken en kunnen je daarover uitleg geven, met name Simon Juda - nu Petrus -en Jacobus en Johannes; zij kunnen die kwalen ook meteen verhelpen net als Ik. Maar Ikzelf zeg daar nu verder niets over, want Ik heb al eerder gezegd dat Ik een paar dagen stop met onderwijzen en ook met optreden. jullie allen kunnen echter spreken en doen watje wilt; praat echter niet over Mij in deze omgeving en nog minder in de stad!'
Hoofdstuk 74: Het schip van de Farizeeën op de woeste zee - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] De waard begreep nu dat er met Mij beslist niet te schertsen viel, en was het met Mij eens dat Ik de kwaadaardige vervolgers van Mijn persoon zoveel moeite bezorgde. De waard was juist een groot vijand van de tempeldienaren en het deed hem daarom veel plezier wanneer ze erg in het nauw gedreven werden.
Hoofdstuk 74: Het schip van de Farizeeën op de woeste zee - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Toen sprak jehova tot hem:'Kijk, bij alle zonden die dit volk al voor Mijn aangezicht begaan heeft, begaat het nu ook deze grootste: dat het een koning wil hebben! Ga en zalf de grootste man uit het volk! Die zal het tuchtigen voor zijn aan Mij begane misdaad. ,
Hoofdstuk 76: De oorzaken van het verval van de mensen. Theocratie en monarchie Eindtijd en gericht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] IK zei: 'Dat weet alleen de Vader, en na Hem weet het alleen degene aan wie de Vader het zal willen openbaren. Mij heeft Mijn Vader het tot nu toe nog niet geopenbaard, behalve dat dit zal geschieden. Maar jullie kunnen allen als volledig waar aannemen dat er bijna iedere tweeduizend jaar op aarde een grote verandering plaatsvindt. En zo zal het ook, vanaf heden gerekend, geschieden. -Maar nu niets meer daarover!'
Hoofdstuk 76: De oorzaken van het verval van de mensen. Theocratie en monarchie Eindtijd en gericht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Toen zei DE WAARD: 'O ja, Heer en Meester! Maar voor zo'n stimulerende beschouwing heb je ook Uw wijsheid nodig; ik zou wel een eeuw kunnen kijken en dan zou ik dat wat U nu aan ons heeft uitgelegd, toch niet ontdekt hebben! Van nu af aan zal het bij mij ook wel beter gaan; want ik ben een vriend van de natuur en verlustig mij graag in haar scheppingen en vormen. Alleen wanneer zij eens hier of daar uit de band springt, blijf ik daar graag zo ver mogelijk vandaan. Als er zware stormen komen en de wolken ons met bliksem en donder dreigen te vernietigen, dan houdt mijn vriendschap voor de natuur op; maar als zij zo rustig bezig en aanwezig is, houd ik bijzonder veel van haar. Weliswaar is nu deze golvenstorm op zee ook geen rustige bezigheid van de natuur, maar voor ons bewoners van het vaste land is het in ieder geval niet gevaarlijk en daarom nog met een gerust hart aan te zien; maar zou een geweldige orkaan de zee zo in beweging brengen, dan zou het hier niet zo erg behaaglijk zijn om de natuur in haar doen en laten gade te slaan en daarin de door Zijn wil tot leven gebrachte, grote goddelijke gedachten te herkennen.'
Hoofdstuk 75: Over het juiste bekijken van de natuur - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  335 - 336 - 337 - 338 - 339 - 340 - 341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360  ...