17481 resultaten - Pagina 353 van 1166
... 341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360 - 361 - 362 - 363 - 364 - 365 - 366 ...
[14] Toen DE VROUWEN, KINDEREN EN OOK DE BEDIENDEN de zaligheid van Mijn woorden in zichzelf waarnamen, zeiden zij: 'Ja, waarlijk, waarlijk, o grote, van God vervulde Meester, zoals U, kan geen mens spreken! Wie U slechts hoort, heeft geen ander teken meer nodig, omdat de woorden hem al het meest duidelijke bewijs geven wie achter degene verborgen moet zijn, die tot het uitspreken van zulke woorden in staat is. Het lijkt wel of U een mens bent, maar eigenlijk bent U alleen vanwege Uw geheiligde huid, een mens in onze ogen; maar onder Uw huid is bij U alles God, en oren die er voor bestemd zijn om datgene te horen wat inwendig in de mens is -zoals gedachten, wensen en besluiten, die hij hardop door woorden uit -, vernemen uit Uw mond alleen zuiver goddelijke zaken, en dus bent en blijft U, o grote Heer en Meester, voor ons de enige God! En onze latere nakomelingen zullen beslist nog met alle levenswarmte en -gloed vertellen, hoe wij, hun voorouders, werkelijk God gezien en met Hem gesproken hebben, en van Hemzelf onderricht hebben gekregen, en hoe WIJ Hem goed herkend hebben aan Zijn woorden en aan de tekenen die Hij voor onze ogen heeft gedaan. ,Hoofdstuk 103: Het goede getuigenis van de priestervrouwen over de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] Waarlijk, grote Heer en van God vervulde Meester, onze Griekse wijze, de bekende man in de ton* (*Diogenes) heeft tot op heden de volle waarheid over dit mensenleven van ons nog het dichtst benaderd, doordat hij heel duidelijk met veel voorbeelden het niet bestaan van de mens voor de geboorte en na de dood heeft beschreven, en wij waren het allen tot op heden onder elkaar volledig met hem eens, hoewel wij bij ons zelf vaak dachten aan Plato, Socrates en zelfs aan de oude Egyptische wijze Mozes, wiens geschriften wij ten dele ook te lezen kregen toen wij nog in Sidon waren. Ja, wij lazen zelfs de geschriften van de Indiërs, de Birmanen en de Meden en Perzen; maar -alles tevergeefs! Onze leraar in Sidon, een in alle geschriften door en door doorkneed man, bewees ons namelijk heel afdoend met woorden en voorbeelden van andere volkeren, dat de ziel van de mens na de dood van zijn lichaam zelfstandig, onverwoestbaar verder leeft in een betere, maar soms ook slechtere wereld, en hij bezwoer ons bij alles wat hem heilig was dat hij, als hij eerder dan wij zou sterven, als geest bij ons zou komen en ons daardoor dan het grootste en zekerste bewijs van de waarheid van zijn leer zou geven.
Hoofdstuk 104: De twijfel van de geleerde vrouwen aan het hiernamaals - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Nu ben Ik hier, met de allerhoogste geest van God, en laat jullie door woorden en daden zien dat dit zo is, en toch twijfelen jullie aan de waarheid van Mijn woorden! Zeg nu zelf eens: Wat voor grotere en nog betrouwbaarder waarborgen voor een leven aan gene zijde moet Ik jullie dan nog geven?
Hoofdstuk 107: Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Nee, mijn God, mijn Heer en Meester! Nu is mij alles helemaal duidelijk. Ja, zo is het en het kan eeuwig onmogelijk anders zijn! Maar Heer, als nu straks de vrouwen van de priesters mochten komen, laat mij dan alstublieft een poosje met hen praten, dan zal ik hun Diogenes wel op zo'n manier uit hen verjagen dat zij later beslist nooit meer aan een Diogenes zullen denken! ,
Hoofdstuk 107: Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[14] IK zei: 'Ja, ja, doe dat, want het staat Mij toch al erg tegen met allerlei stoïcijnen van doen te hebben! Maar pas op dat je tenslotte niet aan het kortste eind trekt, want deze vrouwen zijn op hun manier erg bekwaam en weten hun zaak te behartigen.'
Hoofdstuk 107: Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Laten we er over ophouden en meteen tot de hoofdzaak overgaan! Zie je niet, dat wij leerlingen allen in een ware God en in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel geloven? Ja, waarom jullie dan niet? Wij zijn er allemaal volkomen van overtuigd, en we zijn toch ook mensen! Hoe komt het dan dat jullie totaal niet overtuigd zijn van dat alles, wat nu toch al voor ieder mens die wat dieper nadenkt, een uitgemaakte zaak is en ook heel goed wordt ingezien?
Hoofdstuk 109: Gedachtenwisseling tussen de schriftgeleerde en de vrouw van de priester - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Daarop zei de schriftgeleerde niets meer; maar IK zei tegen de priesteres: 'Luister, erg wijsgerige priesteres, het maakte niets uit of Ik of deze leerling met je sprak, want ieder van Mijn leerlingen die wat dan ook in Mijn naam zegt, kan alleen maar datgene zeggen wat Ik hem Zelf in de mond leg! Hij heeft je precies gezegd wat Ik je gezegd zou hebben! Dat jullie egocentrische stoïcijnen niets dan de dood en de uiteindelijke volledige vernietiging van jullie bestaan in je voelen, is alleen maar jullie eigen schuld.
Hoofdstuk 111: De weg om God te Ieren kennen en lief te hebben - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Weliswaar bent u nu een mens die vervuld is van Gods macht, en een Meester; maar over enige honderden jaren zal de wereld over u hoogstwaarschijnlijk ook niet veel meer weten dan dat u er eens was. Onze nakomelingen zullen in ieder geval, zoals wij al gezegd hebben, deze herinnering zo levendig mogelijk bewaren, hoewel uw woorden nog meer dan uw wonderbare daden een geest uitademen die buitengewoon getuigt van Gods geestelijke aanwezigheid in u. Er zijn echter al heel veel grote geesten als mens op deze wereld geweest, en ook hun werkelijk onbegrijpelijk grote wonderdaden getuigden ervan dat zij meer dan gewone mensen waren; maar ook zij zijn allemaal gestorven, en geen van hen liet zich ooit weer als voortlevende geest zien om daardoor de volle waarheid te bevestigen van zijn leer, die hij de arme mensen vaak onder donder en bliksem gegeven heeft.
Hoofdstuk 104: De twijfel van de geleerde vrouwen aan het hiernamaals - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] JORED zei: 'Kijk, Heer en Meester, precies zo heb ik me deze vrouwen altijd al voorgesteld, en ik kon hen ook nooit zo erg goed lijden, omdat ze met hun kennis altijd minstens zo'n duizend jaar voor wilden lopen! Want als je iets vertelde wat je dan toch ook geleerd had en uit ervaring wist, kreeg je altijd te horen, ook al was het dan op heel vriendelijke toon: 'Ik verzoek dringend daarover op te houden, anders moeten we weggaan; want dat begrijp je niet en je zult het ook nooit begrijpen!' ja, zelfs hun mannen moesten zich behoorlijk in acht nemen om in een discussie met hen door hun vrouwen niet gecorrigeerd te worden. -Bij heel veel gelegenheden dacht ik dat zo bij mijzelf, en nu zie ik pas duidelijk dat mijn gevoelens mij niet bedrogen hebben, en ik zal hen dus zo ongeveer drie uur na de maaltijd bij mij ontbieden.'
Hoofdstuk 105: Het misnoegen van de Heer over de hoogmoedige, kritische vrouwen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] Zeg eens waar Ik dan de grond vandaan heb gehaald waarmee Ik het meer heb opgevuld, of het materiaal waarmee Ik gisteravond de aardse bezittingen van de arme vissers heb verbeterd, en waar is de materie van de drie goden gebleven? Bij het meer en bij de vissers is Mijn gedachte door Mijn wil vastgelegd, en bij de beelden is Mijn vastgelegde wil losgelaten en Mijn oergedachte vrij en weer geestelijk gemaakt. En dat is ook de verklaring voor de tekenen die Ik hier voor jullie gedaan heb. Voor het feit dat Ik echter ook Heer van de geesten en al het leven ben, is deze zoon Jorab, die eergisteravond door Mij uit de totale dood weer tot leven werd gewekt, een duchtige getuige. Kan Ik jullie dan nog meer bewijzen geven voor het verder leven van de ziel na de scheiding van het lichaam?'
Hoofdstuk 107: Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[18] Toen ging de oude man weer, want het leek hem een goed idee. Hij riep zijn bedienden en bracht Mijn plan snel ten uitvoer, en had er toen zelfs plezier in dat hij daarmee de vraatzuchtige vogels zo'n grendel voor hun gulzige snavels geschoven had.
Hoofdstuk 112: De bijgelovige vissersbaas aan de Eufraat - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Mijn leerlingen vroegen zich echter af waarom Ik Mij niet nader aan deze visser bekend had gemaakt.
Hoofdstuk 113: De juiste manier om godsdienstig onderricht te geven - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Toen keken de dieven woedend en tandenknarsend in Mijn richting en zouden Mij graag hardop verwenst hebben, maar Ik had hun tevoren de mond al gesnoerd, dat wil zeggen om te praten, en zo leken zij op stomme mensen, die ook niets kunnen zeggen.
Hoofdstuk 116: De vloteigenaars en de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] Plaats wachters zoveel je maar wilt en kunt, en je zult daarmee weinig of niets bereiken; want jullie zullen daardoor de woede van de arme mensen nog meer opwekken, en zij zullen er dag en nacht over piekeren hoe zij jullie op de gevoeligste wijze kunnen treffen! Als jullie echter Mijn raad opvolgen, zullen de door jullie verzorgde armen zelf juist jullie beste wachters zijn.'
Hoofdstuk 116: De vloteigenaars en de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] Omdat hij hun echter maar weinig loon bood en hen voor zich en de zijnen bijna dag en nacht liet werken, werden zij ontevreden en vroegen meer loon en een betere behandeling. De man, die nu rijk was, zei echter: 'Heb geduld tot ik mijn huis beter ingericht heb, -dan zal ik wel aan jullie eisen tegemoetkomen! ' Daar namen de arbeiders genoegen mee en gingen weer aan het werk.
Hoofdstuk 117: Het verhaal van de rijke man en zijn werklieden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)