Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 353 van 1112

...  341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360 - 361 - 362 - 363 - 364 - 365 - 366  ...
[7] De joden bleven eigenlijk maar tot halverwege de tijd van de richteren zoals ze eens waren. In die tijd bestond er in het hele land nog geen eigenlijke stad; wel leefden er in het land van Vader Jacob gemeenten, die primitieve huizen en alleenstaande woonhutten bezaten, en in het midden van het land op de berg Horeb was de heilige hut gebouwd, waarin zich de ark des verbonds bevond. In die tijd hadden de joden geen vaste burcht nodig om zich tegen vijanden van buiten te beschermen; want Jehova was hun enige vaste burcht, hun onneembare wal en hun scherpe zwaard. Buiten God kenden zij geen heer, zij leefden volledig in vrede, waren lichamelijk en geestelijk gezond en kenden geen nood.
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Maar tegen de tijd van de laatste richters begonnen zij reeds in alles onverschilliger en trager te worden. De geboden en ook de andere voorschriften begonnen ze minder na te komen en meermalen te overtreden. Daarop kregen ze ook meteen allerlei waarschuwingen, waar de betere mensen zich wel naar richtten; de meer werelds ingestelde mensen deden slechts voor de schijn mee, maar in hun hart werd de dode wereld steeds belangrijker. Zulke wereldse joden werden al gauw rijke en aanzienlijke mensen die met hun eenvoudige woonhutten niet meer tevreden waren en ook niet met de door God ingestelde richters. Zij wilden evenals de heidenen, ook een schitterende, machtige koning hebben en een stad en stevige burchten. Tenslotte eisten zij onder Samuel in alle ernst een koning, en God de Heer sprak: 'Kijk dat ondankbare volk nu eens! Met Mijn vaderlijke regering, waaronder het gezond, rijk en groot en machtig is geworden, wil het niet meer tevreden zijn. Aan alle grote zonden die het al voor Mijn aangezicht heeft begaan, voegt het nog deze grootste zonde toe, dat het een koning eist! ja, het zal een koning hebben en steden en burchten; maar niet om er beter van te worden maar als een scherpe harde tuchtroede zal het een koning hebben!'
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Saul moest reeds een vaste burcht hebben, ook al was dat nog geen eigenlijke stad. Toen ontstonden er oorlogen met de Filistijnen, en voor deze oorlog moesten de vaders zich door de koning hun zonen en beste knechten laten ontnemen en daarbij nog hun beste ossen, ezels, koeien, kalveren en schapen. Dat was dus al de eerste zegen van een joodse koning, terwijl Samuel nog leefde die op Gods bevel Saul tot koning zalfde. Samuel dacht toen dat het volk door die straf tot inkeer zou komen en berouwvol weer terug zou keren naar de gods-regering. Maar dat gebeurde volstrekt niet! Het wilde slechts een machtiger en wijzer koning, en Samuel zalfde David, die al gauw de stad Bethlehem bouwde en de grondlegger werd van de stad Jeruzalem. Zijn zoon Salomo breidde voor veel geld en met grote pracht de stad uit en bouwde de tempel; maar het volk geraakte toen al in grote armoede en moest allerlei tegenspoed verdragen.
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] God heeft Zich echter ook ditmaal over Zijn volk ontfermd en ons volgens de profetie een Messias gezonden in de persoon van de wijze man uit Nazareth, die ik al vanaf de tijd van Simeon ken, omdat ook Simeon Hem in de tempel herkende, Hem besneed en Hem de naam Jezus gaf Ik kan en mag jullie dit alleen in deze buitengewone noodtoestand zeggen, en wat ik als hoogbejaarde grijsaard jullie nu zeg, is hoge en heilige waarheid. Maar deze overmatig heerszuchtige, verstokte tempeldienaren vervolgen iedereen met de grootste wraakzucht die zoiets op een ander moment uit zou spreken.
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[19] Er werden in die trant nog meer opmerkingen gemaakt, en men zag verlangend uit naar de komst van de eerlijke en rechtschapen Nikodemus, die nog wat op zich liet wachten.'
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Toen raapte de opperfarizeeër die helemaal duizelig was geworden, in aller ijl zijn krachten bijeen en verschool zich bevend in een hoek van zijn verblijf
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] De hogepriester heeft namelijk de oude rabbi en Nikodemus bitter verweten dat zelfs zij Mijn naam openlijk in de tempel voor het volk beleden hebben en alle schuld op de tempel hebben geschoven, terwijl zij Mij bij deze gelegenheid voor het hele volk zo verdacht mogelijk hadden moeten maken. Zij hadden het volk met grote ernst moeten zeggen dat God nu zo toornig op hen was geworden, omdat het zulke dwaalleraren en opruiers achterna liep en zich liet verleiden en dat het daarom vervloekt was.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] Vóór mij heeft zich weliswaar op dat kleinere spreekgestoelte een aanmatigende opperfarizeeër op een hoogst onwelvoeglijke wijze laten horen, zonder dat iemand uit onze raad van priesters hem dat ook maar met een woord gevraagd had; maar jullie hebben hem naar mijn beste weten naar behoren daarvoor schadeloos gesteld. Hij heeft zich daarover wel bij de Hoge Raad beklaagd -wat echter in deze tijd niet zo veel betekent -, en hij kreeg al gauw ten antwoord: 'Komt iets ongelegen, dan brengt het kommer, geen zegen!' Tijdens de begrijpelijke grote opgewondenheid van het volk was het meer dan dom om iets naar voren te brengen, wat onder normale omstandigheden niet al te ongunstig opgenomen zou worden.
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Daarop antwoordde Nikodemus hem: 'Jij bent nu hogepriester, en je kunt in veel opzichten doen wat je wilt; maar wanneer, zoals het er nu uitziet, binnenkort het hele volk ons zal afvallen en zich onder bescherming van de Romeinen zal stellen, - wat ga je dan doen? Al vervloek je het volk dag en nacht aan één stuk door, dan zal het net zo naar je luisteren als nu de heidenen, Samaritanen en Sadduceeën naar je luisteren. Met welke middelen wil je de afvalligen dan weer voor ons en de tempel winnen, en aan onze kant krijgen?
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Kijk, zo denk ik erover, en daar ben ik rotsvast van overtuigd, en in de toekomst zal blijken dat ik hier de volle waarheid heb gesproken, en dat zou wel eens het begin kunnen zijn van de vervulling van het tweede treurige en verschrikkelijke teken, dat we deze nacht gezien hebben en dat niet lang op zich zal laten wachten! Ga zo maar door, dan zullen wij allen ook wel gauw met alles klaar zijn! - Ik heb nu gesproken.'
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] Toen richtte Kajafas zich weer tot Nikodemus en vroeg hem of ook hij de mening van de oude rabbi deelde en goedkeurde.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Omdat het echter al vlak voor het middaguur was, werd een tempeldienaar opdracht gegeven naar de hallen te gaan om het volk duidelijk te maken dat het zich nu snel moest verwijderen, omdat vanwege de voorsabbat de tempel gesloten zou worden voor de noodzakelijke reiniging. De dienaar kwam en bracht die boodschap over aan de nog talrijke mensen in de tempel. Maar dat viel niet in goede aarde.
Hoofdstuk 84: De versplintering in de Hoge Raad - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Toen zei Agricola: 'Heer en Meester, ik ben zo verontwaardigd door Uw verslag van de Hoge Raad, en ook over het voorafgaande verhaal van de waard hoe bepaalde priesters zich over U hebben uitgelaten, dat ik nu grote lust zou hebben de landvoogd de hele geschiedenis mee te delen en een bode naar opperstadhouder Cyrenius te zenden, opdat de hogepriester snel de ogen geopend zullen worden en hij tot inzicht komt hoe de zaken nu staan!'
Hoofdstuk 84: De versplintering in de Hoge Raad - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] Ik zei: 'Vriend, je weet toch welke macht Ik bezit! Als Ik hen daar beneden met geweld zou willen richten, dan zouden zij daar toch niets aan hebben omdat Mijn almacht - zoals Ik jullie reeds heb laten zien - de vrije wil van geen enkel mens kan verbeteren. Bij een mens moet dat door de leer bewerkstelligd worden, waaraan hij zich moet houden en aan de hand waarvan hij moet bepalen hoe hij moet handelen. Als een mens het goede en ware van een leer echter niet wil inzien en nog minder daarnaar wil handelen, dan is hij al op het slechte pad en dan zal Hij in zichzelf eens datgene vinden wat hem zal richten. Laten we er maar niet meer over praten en in huis gaan!'
Hoofdstuk 84: De versplintering in de Hoge Raad - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Na deze opmerking richtte één van hen zich tot Mij en vroeg hoe het met het oude vastengebod stond.
Hoofdstuk 85: Het ware vasten en bidden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  341 - 342 - 343 - 344 - 345 - 346 - 347 - 348 - 349 - 350 - 351 - 352 - 353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360 - 361 - 362 - 363 - 364 - 365 - 366  ...