Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 365 van 1112

...  353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360 - 361 - 362 - 363 - 364 - 365 - 366 - 367 - 368 - 369 - 370 - 371 - 372 - 373 - 374 - 375 - 376 - 377 - 378  ...
[13] Op weg naar Bethanië beraadslaagden zij hevig over Mij en over degenen die bij Mij waren; ze vroegen zich af, wie Ik toch wel was, en wat en wie de anderen waren. Mij hielden zij voor een groot profeet, misschien wel de teruggekomen Elia. Maar wat en wie Mijn metgezellen waren, daarover konden zij het niets eens worden; dat hoopten zij in Bethanië te weten te komen.
Hoofdstuk 131: Op weg naar Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[16] Maar Ik zei onderweg naar Emmaüs: 'Wees toch kalm, jullie zeggen dat omdat je niet weet wat een mens in zich heeft; maar in Emmaüs zullen jullie daar vandaag meer over horen!'
Hoofdstuk 131: Op weg naar Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Na een ogenblik, waarin zij de kalmte herwon in haar nogal lichtzinnige gemoed, zei zij (de bedelares): Maar, Heer, ik heb u nog nooit ergens gezien of gesproken! Hoe kunt u dat weten? Dat moeten een paar van uw geheime speurders hebben overgebriefd! Ja, ja, helaas heeft u gelijk; maar wat kan een arme verlaten weduwe er aan doen, als zij zich in haar nood af en toe met zaken inlaat, die inderdaad tegenover God niet in orde kunnen zijn? Maar daarom is de arme weduwe die ik ben nog lang niet slecht; kijk maar eens naar de vrouwen van de Farizeeën, van de schriftgeleerden en ook zelfs van de Levieten, die toch altijd allemaal rein moeten zijn, dan zult u heel andere redenen vinden om hen terecht te wijzen dan mij, die vaak door de nood dermate geplaagd word dat u zich daar niet gemakkelijk een voorstelling van kunt vormen! Overigens geef ik openlijk toe dat u de volle waarheid over mij gezegd heeft; maar help mij, dan zal ik nooit meer mijn toevlucht nemen tot zulke ellendige manieren om in mijn onderhoud te voorzien! Vriend, berechten en straffen is gemakkelijk; maar helpen wil niemand!'
Hoofdstuk 132: De Heer en de bedelares - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Sindsdien is nu een jaar verstreken, en je hebt er nog niet aan gedacht je fouten in te zien en er berouw over te hebben en God om vergeving daarvoor te vragen. En toch zeg je dat God harder en dover is dan een steen, en Zich niet ontfermt over een mens ook al bidt die nog zo aanhoudend tot Hem. - Wel, wat denk je nu over Gods onbarmhartigheid?'
Hoofdstuk 132: De Heer en de bedelares - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Het oudste kind, een jongen, zei: 'O, beste goede vader, als u zich maar over ons zou willen ontfermen, dan zou u ons ook wel hier brood en kleren kunnen geven! In de stad is brood in overvloed; maar als we naar iemand toegaan en om brood vragen, jaagt men ons met stokken weg en geeft ons geen brood. Maar u en die mensen die bij u zijn, zien er zo vriendelijk uit en daarom vragen wij u om ons brood te geven!'
Hoofdstuk 133: De bedelende kinderen uit Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Alle kinderen zeiden: 'We hebben iedere dag tot God gebeden om ons te helpen en toen wij vanmorgen weer gebeden hadden, leek het alsof wij een stem hoorden die zei: 'Vandaag nog zullen jullie geholpen worden! , Dat zeiden wij tegen onze zieke ouders en die zeiden: 'Bij God is alles mogelijk; maar ons zal slechts de dood het zekerst helpen!' Wij troostten onze arme ouders zo goed wij maar konden en gingen op weg om te bedelen. En zie, beste goede vaders, we hebben niet voor niets gebeden, want de grote, heilige en lieve Vader in de hemel heeft u naar ons toegestuurd! O, we moeten nu dadelijk, voor we nog een stap terug naar onze ouders doen, de lieve Vader in de hemel danken dat Hij Zich zo genadig over ons ontfermd heeft!'
Hoofdstuk 133: De bedelende kinderen uit Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[16] Diep ontroerd door het korte dankgebed van de kinderen, gingen wij achter hen aan en bereikten weldra de eerder genoemde hut, die zich onder een ver overhangende rots bevond. Daar aangekomen, troffen wij de beide ouders aan, gehurkt tegen elkaar leunend, op de kale grond en bijna tot op het bot vermagerd.
Hoofdstuk 133: De bedelende kinderen uit Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Toen Agricola de grote ellende zag waarin deze twee mensen zich bevonden, zei hij verontwaardigd: 'Nee, zoiets vind je bij ons heidenen niet, die de naam hebben hard en onbarmhartig te zijn! Hebben die trage joden dan met eens de tijd om zo nu en dan eens om zich heen te zien of er geen mensen zijn die in de ellende zitten en hulp nodig hebben? Er zijn toch ook herders in .de buurt; hadden die dan niet een keer kunnen kijken hoe het hier met die mensen gaat, want ze moeten deze kinderen toch vaak genoeg in en uit hebben zien gaan? Ach, zoveel gebrek aan gevoel heb ik nog nooit meegemaakt!'
Hoofdstuk 133: De bedelende kinderen uit Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[7] Zij verbaasden zich buitengewoon, en de man zei: 'O, wonderbare man! Wat heeft u met ons gedaan? Want zo gezond en sterk zijn wij vroeger immers nog nooit geweest! O, wie en wat bent u eigenlijk, dat u dat kunt? U bent of een grote door God gezonden profeet, of u bent een belichaamde engel; want dit werd tot op heden in Israël nog nooit gehoord. Wat voor medicijnen hebben al zoveel jichtlijders gebruikt, en het hielp hen niet en u zegt enkel tegen ons: 'Sta op en wandel!', en wij zijn ogenblikkelijk genezen. O, looft allen de God van Israël, dat Hij zo'n zuiver goddelijke kracht aan een mens heeft gegeven!'
Hoofdstuk 134: De Heer bij het arme gezin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Toen renden de kinderen nogmaals naar buiten en vonden in een mand een aantal broden en kruiken wijn van de beste soort. Zij brachten hun vondst ook direct naar de hut, om zich ermee te verzadigden en te sterken. De ouders zeiden onder veel tranen van vreugde en dankbaarheid, dat zij zulk goed brood nog nooit geproefd en zulke goede wijn nog nooit gedronken hadden. Dat brood en die wijn moest beslist door de engelen uit Gods hemelen gebracht zijn; want op aarde zou zoiets puur hemels nooit groeien en gedijen, omdat de mensen daarvoor al te slecht en goddeloos waren.
Hoofdstuk 134: De Heer bij het arme gezin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] De zeven kinderen huilden ook van blijdschap toen zij hun ouders zo volkomen gezond voor zich zagen staan als nooit te voren en de oudste jongen zei: 'O, lieve ouders, ik heb het immers gehoord en jullie ook vaak gezegd: Als de nood het hoogst is, dan is ook Gods hulp het meest nabij voor diegenen die hulp bij Hem zochten. En juist vandaag heeft onze aardse nood het hoogste punt bereikt, -en Gods hulp is gekomen! Hem, de lieve, goede, heilige Vader in de hemel zij alle dank, alle lof en alle eer! Door het geluk dat onze lieve ouders nu weer gezond en sterk zijn geworden, is onze honger, die eerst zo groot was, nu bijna verdwenen! O, als we nu nog het hoogst nodige aan kleren zouden hebben, dan zouden we gauw weer een goed stuk brood kunnen verdienen!'
Hoofdstuk 134: De Heer bij het arme gezin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] De herders zeiden: 'Heer, we hebben zelf al zorgen genoeg om het hoofd boven water te houden! Hoe moeten we dan ook nog voor andere armen zorgen? Onze opdrachtgever is zo'n zuinig mens, dat hij ons, zijn dienaren, niet zoveel geeft, dat wij daarvan ook nog wat aan andere armen kunnen afstaan. Wij kunnen zelf nauwelijks leven, - hoe zouden we dan anderen nog in leven kunnen houden?'
Hoofdstuk 135: Agricola en de herders - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] In deze trant spraken de herders nog een poosje tot wij met het nu goedgeklede gezin de hut verlieten en vertrokken. Toen de herders het nu goed en rijk uitziende gezin in het oog kregen, verbaasden zij zich zeer; want het viel hun op, dat ze volledig genezen waren.
Hoofdstuk 135: Agricola en de herders - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[7] Ik zei: 'Behalve de tollenaars, die eergisteren ook op de Olijfberg waren, allen die je daar gezien hebt! Ook Lazarus en Rafaël met alle slavenkinderen zullen hier al gauw zijn, alleen langs een andere weg! En dus zullen er zich binnen een uur een paar honderd mensen hier in Emmaüs bevinden, die in jouw huis niet gemakkelijk ondergebracht zouden kunnen worden, maar wel in jouw herberg, die royaal ruimte heeft voor een paar duizend mensen; daarom laten we het daar maar bij!'
Hoofdstuk 136: De Heer spreekt met Nicodémus over de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Daarna informeerde Nikodemus naar het gezin dat zich bij ons bevond, en Ik zei tegen Nikodemus: 'Vriend, dit gezin zou het recht hebben zich bitter over jullie, mensen van Emmaüs, te beklagen; want omdat het jullie niet ontgaan kan zijn dat er zeker al meermalen naakte en van honger huilende kinderen hier in en om de stad de mensen om brood smeekten, hadden jullie wel eens na kunnen gaan waar die kinderen vandaan kwamen, en waarom deze kinderen zo helemaal alleen ronddwaalden. Maar dat deden jullie niet en dat strekt jullie tegenover Mij niet bijzonder tot eer en lof! Jij bent er weliswaar minder schuldig aan, omdat je nu meestal in de stad woont evenals je vriend Jozef van Arimatea, maar er zijn hier nog genoeg burgers die ook niet arm zijn, en een arm gezin heel gemakkelijk kunnen verzorgen. Maar dat deden zij niet en daarom zal ook Ik niets voor hen doen, hoewel er hier velen zijn die Mijn hulp heel goed zouden kunnen gebruiken.
Hoofdstuk 136: De Heer spreekt met Nicodémus over de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  353 - 354 - 355 - 356 - 357 - 358 - 359 - 360 - 361 - 362 - 363 - 364 - 365 - 366 - 367 - 368 - 369 - 370 - 371 - 372 - 373 - 374 - 375 - 376 - 377 - 378  ...