Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 381 van 1112

...  369 - 370 - 371 - 372 - 373 - 374 - 375 - 376 - 377 - 378 - 379 - 380 - 381 - 382 - 383 - 384 - 385 - 386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394  ...
[15] Ik zei: 'Dat kan nog wel een poosje wachten; want de mens leeft niet van brood alleen, maar ook van ieder woord dat uit Gods mond komt. Ik moet werken zolang het dag is; als de nacht komt is er met dit volk niet goed om te gaan en te werken. De Farizeeën zijn nu wel weggegaan om opnieuw te overleggen of Ik misschien niet toch nog op een of andere manier te vangen ben. Daarom zullen ze snel weer terugkomen om het Mij lastig te maken. Maar daar staat een hele groep Sadduceeën, die het ook al op Mij gemunt hebben en zo dadelijk een gesprek met Mij gaan beginnen. Bij die gelegenheid zal het ook niet ontbreken aan de nodige Farizeeën en schriftgeleerden. Daarom blijven we in de tempel, omdat immers ook het volk zich hier ophoudt. Maar als iemand van jullie weg wil g4an om zijn lichaam te verzorgen kan hij dat ook doen; maar Ik heb liever dat jullie hier blijven.'
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] En Ik kan jullie geheel volgens waarheid verzekeren, dat hij Mijn dag en Mijn tijd op deze aarde ook heeft gezien en die nog voortdurend ziet en zich daar ten zeerste over verheugt. Zou hij dat ook kunnen als hij niet reeds lang geleden was opgestaan of wanneer hij geheel en al dood en, zoals Jullie geloven, voor eeuwig teniet gegaan zou zijn?'
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Ik zei: 'Wanneer jullie Mijn woorden niet geloven, zullen jullie de verschijning van Abraham, die gemakkelijk te realiseren is, ook niet geloven; Jullie zouden zeggen: 'Kijk toch eens wat een magiër deze man is en hoe hij ons zand rn de ogen wil strooien. ' Maar Ik zeg jullie: Ikzelf ben het leven en de opstanding; wie in Mij gelooft heeft het leven en de opstanding reeds in zich.
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Toen de Sadduceeën deze les van Mij hadden gekregen zeiden ze niets meer en trokken zich terug.
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Het volk echter was gewoonweg ontsteld vanwege Mijn grote wijsheid en zei bij zichzelf: Dit is werkelijk meer dan een gewone profeet; want Hij spreekt als een eigenmachtig heer. Als hij alleen maar een profeet zou zijn, zou hij met Zo spreken als een heer vol van de hoogste macht uit God; want wie zegt: 'Ik ben het leven en de opstanding Zelf; wie in Mij gelooft zal de dood niet zien, voelen en smaken, want hij heeft het leven en de opstanding reeds in zich!', - dat kan behalve God niemand over zichzelf zeggen! Wij weten echter dat aan alle joden een Messias is beloofd, wiens naam groot zal zijn. Want Hij zal heten Immanuel, dat is: God met ons. Deze mens moet het zeker zijn; want waar zou hij anders zulke macht en wijsheid vandaan hebben?'
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] In God bevinden zich echter ook twee te onderscheiden wezenshoedanigheden en toch maken deze Zijn oorspronkelijke essentie uit en vormen zodoende Zijn ondeelbaar Ene Oerzijn.
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] De Heer, Jehova dus, is toch zeker ook een Heer van David, dus ook zijn Heer geweest? En daarom heeft David zich ook niet verkeerd uitgedrukt toen hij zei: 'Mijn Heer sprak tot mijn Heer.' En wanneer hij zo heeft gesproken is het toch ook duidelijk dat die beide Heren, die door de manier van uitdrukken slechts schijnbaar twee heren lijken te zijn, in feite slechts één en dezelfde Heer zijn! Zelf zeggen jullie toch ook: 'Mijn geest sprak tot het verstand van mijn ziel'? Woont de geest van een mens dan soms niet in zijn ziel en is zodoende één met de ziel, ofschoon hij als de eigenlijke levenskracht in de ziel edeler en volkomener is dan de substantiële ziel zelf?
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[21] Als dit mogelijkerwijs soms toch een beschikking van God mocht zijn, verzetten we ons er tevergeefs tegen; en is dat niet het geval, dan zal het vanzelf overgaan, zodat niemand zich er over enige tijd nog iets van zal herinneren, zoals reeds vaker het geval is geweest. Dit is onze mening hierover; maar jullie kunnen nog altijd doen wat jullie goed dunkt, hoewel jullie er nu toch wel van overtuigd moeten zijn dat wij gelijk hebben gehad!'
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[26] Toen overlegden ze wie het op zich moest nemen om hier met Mij over te spreken. Een van de gematigden verklaarde zich al snel daartoe bereid en de een na de ander gaf te kennen het ermee eens te zijn. Hij kwam naar Me toe en wilde Mij zijn verzoek voorleggen.
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[28] Toen de Farizeeër dit van Mij te horen had gekregen, draaide hij zich om en ging weer naar zijn collega's; allen spitsten zij hun oren om te luisteren naar wat Ik allemaal vóór en tegen hen tot het volk zou spreken.
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] O meester, wij zien in dat uw woord een waar Godswoord is, maar die het horen, bevinden zich met huid en haar in de hel. Daarom zal uw goddelijk woord hun ook niet tot heil strekken, want degenen op wie het 't meest van toepassing is, trekken zich er 't minst van aan. Want nu reeds laten zij van woede hun tanden zien en kijken als hongerige wolven en hyena's reikhalzend uit naar een lam op de weide!'
Hoofdstuk 199: De Heer spreekt over de schriftgeleerden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Is het dan niet waar en juist, dat ieder die zweert bij het altaar, daardoor ook zweert bij alles wat zich op het altaar bevindt? En wie bij de tempel zweert, daarmee ook bij alles zweert wat zich in de tempel bevindt? En wie tenslotte zweert bij de hemel, zweert zeker ook bij Gods troon en derhalve ook bij Hem die erop zit, of liever gezegd, erop rust en heerst.
Hoofdstuk 200: De Heer hekelt de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Nu komt het bij de mens puur op het ware geloof en dan op zijn eigen geheel vrije wil aan. Gelooft hij en handelt hij daarnaar, dan wordt hij het gelukkigste wezen in Gods hele oneindigheid; maar als hij niet gelooft en er niet naar handelt, dan heeft hij het aan zichzelf te wijten, als zijn ziel steeds ellendiger en blinder wordt, en steeds minder leven in zich heeft.
Hoofdstuk 201: De Heer kalmeert het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Toen Samuël in zijn geest aan God voorhield wat het volk met alle geweld van hem ~erlangde, sprak God in Zijn toorn tegen Samuël: 'Dit volk heeft ten aanzien van Mij al meer zonden van het grofste soort begaan, dan er gras op de hele aarde en zand in de zee is. En nu wil het aan al deze grote en vele zonden nog deze grootste toevoegen, dat het zich niet meer tevredenstelt met Mijn regering, maar zoals de goddeloze heidenen een koning verlangt. Ja, er zal aan dit ondankbaarste volk, als scherpe roede en gesel, een koning gegeven worden, waaronder het zal huilen en weeklagen!'
Hoofdstuk 203: De toekomst van Jeruzalem - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Ik zei tegen het volk: 'Oordeel niet alsof het aan jullie is recht te spreken en te straffen, maar heb ook geduld met de zondaars! Want er staat geschreven, volgens het woord uit Gods mond: 'Aan Mij zijn toorn en wraak!' Jullie mensen moeten er aan denken dat God de Heer als enige de ware rechter is, die op de juiste tijd al het goede weet te belonen en het kwade te bestraffen! Aan jullie is het, ook met de zondaars geduld te hebben. Want als iemand lichamelijk erg ziek is, zou het toch wel heel vreemd zijn wanneer hij meteen gestraft werd, omdat het doorgaans zijn eigen schuld is dat hij zo ellendig en ziek is geworden. Als er dan een ervaren arts komt, die tegen de zieke zegt dat hij nog goed geholpen kan worden als hij zich door een goede arts laat behandelen en doet wat deze zegt, maar als dan de zieke de raad van de arts in de wind slaat, is het natuurlijk wel zijn eigen schuld als hij op ellendige wijze te gronde gaat, omdat hij vasthoudt aan zijn starheid.
Hoofdstuk 201: De Heer kalmeert het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  369 - 370 - 371 - 372 - 373 - 374 - 375 - 376 - 377 - 378 - 379 - 380 - 381 - 382 - 383 - 384 - 385 - 386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394  ...