15542 resultaten - Pagina 391 van 1037
... 379 - 380 - 381 - 382 - 383 - 384 - 385 - 386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 ...
[10] Daarop zei Ik tegen de overste Roclus: 'Ga nu naar buiten, strek je handen in Mijn naam in één keer over hen allemaal uit, wat even krachtig zal werken als wanneer je ieder afzonderlijk de handen opgelegd zou hebben -dan zullen ze allemaal genezen worden!'Hoofdstuk 202: De genezing van de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Toen deze grote genezing plaatsvond, ontstond er een gejuich onder de genezenen waar bijna geen einde aan kwam, en velen drongen naar de overste toe en zeiden: 'Je bent daar toch nooit toe in staat geweest, hoe komt het datje dat nu wel kunt?'
Hoofdstuk 202: De genezing van de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Nu kwam Ik naar buiten naar Roclus toe en zei tegen hem: 'Zeg hun dat ze de God van de joden nu alleen maar in hun hart moeten danken, wat Hij zeker zal horen, en dat zij nu naar hun herbergen moeten gaan om zich met spijs en drank te sterken. Pas vanmiddag zullen deze armen Mij zien.'
Hoofdstuk 202: De genezing van de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[16] Toen Roclus dat tegen de genezenen gezegd had, gehoorzaamden zij, stonden zonder enige moeite op van het plein en gingen direct naar hun herbergen, waar ze door de herbergiers onder grote verbazing direct uitstekend bediend werden.
Hoofdstuk 202: De genezing van de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Toen de rijken dat van de armen hadden gehoord, wisten ze niet wat ze op dat moment moesten doen of ondernemen. Nadat zij een poosje hadden nagedacht namen ze toch een besluit en een tamelijk groot aantal van hen begaf zich naar onze herberg en informeerde daar bij het personeel. Maar die verwezen hen naar ons in de eetzaal.
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Eén van de dienaren zei: 'De heilanden zijn als tafelgasten bij elkaar in de eetzaal en daar kan iedereen vrij binnengaan, of hij nu rijk of arm is, en zich iets ter versterking van zijn lichaam laten geven; want onze wijn is goed, evenals ons brood en ook onze andere spijzen, en in deze herberg van ons wordt ook nooit van iemand teveel geld gevraagd. Als de armen onaangekondigd de eetzaal zijn binnengegaan en hun verzoek spoedig verhoord is, waarom moet het jullie, voorname lieden, dan verkeerd voorkomen om hetzelfde te doen? Ga naar binnen en doe wat vóór jullie de armen ook hebben gedaan.'
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Deze begon zich te verontschuldigen en vroeg de anderen om toch als eerste de zaal binnen te gaan, omdat hij daar veel te weinig moed voor had. En toen schoof de een de ander naar voren, en niemand durfde zijn hand op de deurgrendel te leggen en de deur open te doen.
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] De rijken zeiden evenwel tegen het personeel: 'Luister! Wij zijn beschaafde en ontwikkelde mensen en kunnen en willen niet direct met de deur in huis vallen. Laat een van jullie toch naar binnen gaan en ons berichten of het toegestaan is dat wij nu bij de heilanden binnenkomen, dan zullen wij degene die een goed bericht brengt ook een goede beloning geven! Want wij weten al jaren dat men de heilanden van hier, en vooral hun overste, moeilijk te zien en nog moeilijker te spreken krijgt. Als wij nu onaangekondigd naar hen toe zouden gaan en de door hen bewoonde kamers zouden binnenkomen, zouden zij ons dat wellicht kwalijk nemen en dan zouden wij nog langer kunnen wachten voordat wij bij hen toegelaten worden. Daarom vragen wij jullie, omdat jullie hier in dienst zijn, om ons van tevoren aan te kondigen en ook, zoals gezegd tegen een goede beloning, te zorgen dat we bij hen binnen mogen komen.'
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Maar Roclus zei: 'Vrienden! Deemoed en bescheidenheid passen de mens weliswaar; maar hier is dat niet op zijn plaats. Ik ben een mens als jullie en kan uit mijzelf net zo weinig als één van jullie. Als God, de Ene en Waarachtige, in wie de joden geloven, door mijn woord en gebed iemand een genade bewijst, komt ook alleen aan Hem alle eer toe en niet aan mij, die machteloos is en uit mijzelf niets kan. Wees zo moedig om bij ons in de zaal te komen en jullie verzoek naar voren te brengen!'
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[19] Nu zei Roclus: 'Luister nu naar mij, vrienden! Ik weet dat jullie je kinderen, bijna tweehonderd in totaal, hierheen gebracht hebben, ondanks het feit dat ik reeds een jaar geleden naar alle mij op aarde bekende plaatsen boden heb gestuurd, om overal aan de mensen luid en duidelijk te verkondigen dat wij hier geen dode kinderen meer tot leven mogen wekken en dat ook niet zullen doen. Onze boden zullen dat ook in Cairo verkondigd hebben, zoals ze dat ook in vele andere plaatsen hebben gedaan, zoals wij heel zeker weten. Maar als jullie daarvan wisten, waarom hebben jullie die vergeefse moeite dan gedaan en die grote onkosten gemaakt?'
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Roclus zei: 'Kijk, vrienden, ik ben net zo'n zwak en machteloos mens als jullie zelf en ik heb ook nooit de kracht en macht bezeten om een mens, die al volkomen dood was, weer tot leven te wekken of aan een ziel, die haar lichaam kwijt was, een nieuw lichaam te verschaffen! Dat is alleen God mogelijk of zo'n profeet die van Gods geest vervuld is om de verdwaalde mensen weer de verloren weg naar het eeuwige leven van de ziel te tonen.
Hoofdstuk 204: Roclus verwijst de rijken naar de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] Deze dertig mannen kwamen uit Cairo in Egypte en behoorden ook tot de joodse stam; maar hun voorouders waren al in de tijd van de Babylonische ballingschap naar Egypte gevlucht, en zodoende hadden deze dertig mannen nog enige kennis van Mozes en enkele profeten en hielden de dag van Mozes, als ze zich onder joden bevonden -maar voor zichzelf geloofden ze meer in de priesters van Egypte, in hun mysteriën en wetten. Daar zij meenden zich hier onder veel joden te bevinden, wilden zij de dag van Mozes dan ook eren en gedurende de hele dag vasten; maar toen ze zagen dat op onze tafel brood, wijn en allerlei andere spijzen stonden, lieten zij zich ook onmiddellijk brood en wijn geven en aten en dronken met veel smaak.
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Toen zij zich weldra voldoende gesterkt hadden, vatten zij ook moed, en één van de voornaamsten van hen stond op van zijn zitplaats, ging met veel ontzag voor Roclus staan en zij: 'Vergiffenis, opperste heiland van deze burcht, die in de hele wereld roemvol bekend staat! Wij en nog veel mensen met ons wachten hier al bijna twee maanden lang met onze dode kinderen, die in ijzeren doodskisten bewaard worden. Wij hadden ons verzoek, of het misschien nog mogelijk zou zijn onze kinderen weer tot leven te wekken, allang graag naar voren willen brengen, en hebben ons wachtkamp dan ook heel dicht bij de hoofdingang van de wonderburcht neergezet. De dienaren van de burcht hebben ons weliswaar de verzekering gegeven dat wij spoedig het geluk zouden hebben om aan de beurt te zijn, -maar tot nu toe was dat vergeefse hoop.
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[18] Eén van de anderen uit de groep van dertig mannen zei: ' Alle dank zij de aloude en enig ware God van de joden, de God van Abraham, Isaak en Jacob dat wij nog wel gezond zijn, en ook geen gebrek hebben aan allerlei rijkdommen; maar onze kinderen zijn gestorven, en nu zijn wij bijna helemaal kinderloos en hebben dus geen nakomelingen en geen erfgenamen. Wij weten echter dat hier al heel veel keren gestorven kinderen weer tot leven gewekt zijn, en dus hebben wij, zoals u al wel zult weten, onze dode kinderen in goed afgesloten doodskisten hier naar Essea gebracht, om hen indien mogelijk in ruil voor een offer weer door jullie tot leven te laten wekken. De doodskisten bevinden zich in de wederopwekkingscrypte die jullie daarvoor bestemd hebben waar wij ze al een paar maanden geleden hebben afgegeven; ook hebben wij de gevraagde heffing al aan de daarvoor aangestelde wachters betaald. En nu zijn wij hier om u te vragen of u ons de genade wilt bewijzen onze kinderen het leven terug te geven, en daarvoor willen wij u ieder gewenst offer aan uw voeten leggen.'
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[20] De dertig zeiden: 'Opperste meester, wij hebben dat bericht weliswaar ontvangen, maar onze te grote droefenis om onze kinderen, die gestorven zijn aan een besmettelijke kinderziekte, zoals er sinds mensenheugenis nog nooit één in onze stad en streek om zich heen gegrepen heeft, heeft ons genoodzaakt om toch nog eens te proberen of wij tegen betaling van grote offers bij jullie misschien toch nog, wellicht voor de laatste keer, verhoring en erbarmen konden vinden. Maar als dat ondanks al ons smeken, wachten en offeren toch niet meer zou kunnen, hebben wij besloten om onze dode kinderen naar Galilea te brengen, naar die nieuwe grote profeet, over wie wij uit de mond van reizigers gehoord hebben dat hij door zijn woord en door de macht van zijn wil niet alleen alle ziekten geneest, maar ook doden opwekt. Maar toch vragen wij u nu eerst om die genade -verhoor ons, en geef onze kinderen levend aan ons terug! ,
Hoofdstuk 203: De poging van de rijken (21.7.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)