Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 395 van 1166

...  383 - 384 - 385 - 386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408  ...
[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Ik was werkelijk reeds voor het aanbreken van de dag in de tempel, en wel naar aanleiding van de verschijnselen die deze nacht hebben plaatsgevonden en die dermate uitzonderlijk waren, dat geen jood of heiden ooit zoiets gezien zal hebben. Als ik ook maar had kunnen vermoeden, dat U Zich nog in Jeruzalem ophield, en wel hier op de Olijfberg, dan was ik met deze vriend, die U ook goed kent, in plaats van naar de tempel reeds tijdens de verschrikkelijke verschijnselen rechtstreeks hierheen gegaan. Mijn vriend verbleef deze nacht bij mij en wilde vanmorgen weer naar huis reizen -hij kwam uit Galilea, waar hij verschillende zaken te doen had - ; maar de verschijnselen die zich deze nacht plotseling voordeden, weerhielden hem ervan verder te reizen, en wij gingen op naar Jeruzalem om daar mogelijkerwijs iets meer te weten te komen. Toen we haastig de tempel binnenkwamen, was het daar zo'n herrie dat je jezelf niet kon verstaan.
Hoofdstuk 78: De waard uit het dal doet verslag over de gebeurtenissen in de tempel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] De tekenen die wij in deze nacht te zien kregen, ons gegeven door het raadsbesluit van God, waren werkelijk van een dergelijke aard dat daarbij zelfs de heidenen begonnen te beven en geen jood, zelfs geen Sadduceeër en geen Samaritaan, ze zonder angst in zijn hart kon aanzien. Maar Ik dacht bij mijzelf in mijn onschuld: Goede Jehova! Vanwege mij heeft U deze ontzettende tekenen aan Uw sterrenhemel toch beslist niet laten verschijnen, zoals U ook Uw goede zon nooit alleen om mijnentwil heeft laten opgaan en laten schijnen; want zij heeft immers al duizenden jaren deze aarde verlicht en zal haar na mij ook -wie weet hoeveel duizenden jaren nog verlichten! Ik, als bijna honderdjarige grijsaard, zal niet zo lang meer de weldaad van de goede goddelijke zon genieten. Want in de graven waar de ontbinding plaatsvindt, dringt geen zonlicht binnen; en zou het er ook in doordringen, dan zou het de dode lijken toch beslist niet meer kunnen blij maken. Alles op deze wereld, die werkelijk voor iedere nuchtere denker volledig vreugdeloos is, is vergankelijk, alleen de macht van God niet, die blijft eeuwig; onze zielen zijn alleen maar afhankelijk van de wil van de Almachtige. Of zij na de dood verder leven, kan geen mens geheel en al duidelijk en naar waarheid beoordelen, inzien en erkennen; maar Mozes en alle latere profeten hebben ons dat geleerd en wij moeten het geloven, - en geloven we het niet, dan lijken we op de Sadduceeën, die afvallig zijn geworden van de tempel, omdat de Griekse filosofen hen daartoe hebben verleid.
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Maar tegen de tijd van de laatste richters begonnen zij reeds in alles onverschilliger en trager te worden. De geboden en ook de andere voorschriften begonnen ze minder na te komen en meermalen te overtreden. Daarop kregen ze ook meteen allerlei waarschuwingen, waar de betere mensen zich wel naar richtten; de meer werelds ingestelde mensen deden slechts voor de schijn mee, maar in hun hart werd de dode wereld steeds belangrijker. Zulke wereldse joden werden al gauw rijke en aanzienlijke mensen die met hun eenvoudige woonhutten niet meer tevreden waren en ook niet met de door God ingestelde richters. Zij wilden evenals de heidenen, ook een schitterende, machtige koning hebben en een stad en stevige burchten. Tenslotte eisten zij onder Samuel in alle ernst een koning, en God de Heer sprak: 'Kijk dat ondankbare volk nu eens! Met Mijn vaderlijke regering, waaronder het gezond, rijk en groot en machtig is geworden, wil het niet meer tevreden zijn. Aan alle grote zonden die het al voor Mijn aangezicht heeft begaan, voegt het nog deze grootste zonde toe, dat het een koning eist! ja, het zal een koning hebben en steden en burchten; maar niet om er beter van te worden maar als een scherpe harde tuchtroede zal het een koning hebben!'
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] De Romein zei: 'Vriend, ook wij weten dat en kennen de uitspraak: contra Jovem fulminantem tonantemque non valet vis ensis, et contra vim coelorum vane frustraque pugnat ars mortalium*, (* tegen de bliksemende en donderende Zeus kan de kracht van het zwaard niet op, en tegen de kracht van de hemel strijdt de kunst van de sterfelijken een vergeefse strijd.) maar door een zekere gewelddadigheid van stervelingen onder elkaar zullen wij mensen de onsterfelijke en onoverwinnelijke krachten en machten van de hemelen niet in het minst veranderen! Een waardige, bescheiden orde past ons mensen nog het allerbest, en een behoorlijk en rustig mens zal ook dan de moed nog niet opgeven, wanneer zelfs de hele aardbol zou instorten. Dat is zo mijn mening! Houd u daarom aan de wens van de landvoogd! Dixi*' (*Ik heb gesproken.)
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Toen de onbescheiden opperfarizeeër dat antwoord kreeg, verdween hij snel met zijn tamelijk opgezwollen wangen en ik werd door de gezamenlijke raad afgevaardigd om jullie te zeggen, dat jullie je maar moeten houden aan dat wat mijn voorganger gezegd heeft. Nu jullie allen die troost hier in de tempel gevonden hebben, moeten jullie nu God in je hart danken en dan weer rustig naar huis gaan! En mocht je anderen tegenkomen dan kun je ook hun hetzelfde vertellen, zodat ze niet tevergeefs de lange weg hierheen afleggen, want de tempel is vanmorgen en vanmiddag gesloten, zoals altijd op een voorsabbat.'
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Ik en mijn vriend gingen ook en ontmoetten onderweg Uw beide leerlingen, die ons vertelden waar U was, zodat wij dan ook meteen vlug hierheen zijn gekomen.
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] En dat wat ik nu verteld heb, is ook alles wat er vandaag in de tempel is voorgevallen. Heer, vergeef mij mijn slechte manier van vertellen!'
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Ik zei: 'Beste vriend, je hebt de gebeurtenissen in de tempel heel goed verteld en in je verhaal laten zien dat je alles wat er gebeurde en wat speciaal op Mij betrekking had met de grootste opmerkzaamheid hebt gevolgd. Maar Ik zeg je erbij dat Mijn wil je daarbij zeer behulpzaam was; want zonder Mij is alles zwak in de mens, maar met Mij is alles sterk, krachtig en machtig.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Er is nu in de tempel heel veel gebeurd voor onze goede, ware zaak. Het volk, de oude rabbi en Nikodemus hebben Mij bekend gemaakt als diegene die Ik ben, en dan zou je toch denken dat de tempel nu wel helemaal bekeerd zou zijn. Maar niets van dat alles! Nu krijgen de rabbi en Nikodemus moeilijkheden met de andere Farizeeën en met de hogepriester omdat zij tegen het volk verklaard hebben dat Ik de beloofde en enig ware Messias ben. Maar Ik gaf beiden de juiste woorden in de mond, en Nikodemus heeft nu de hogepriester zulke vurige woorden in zijn gezicht geslingerd dat zowel hij als de Farizeeën niets meer terug wisten te zeggen.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] Vóór mij heeft zich weliswaar op dat kleinere spreekgestoelte een aanmatigende opperfarizeeër op een hoogst onwelvoeglijke wijze laten horen, zonder dat iemand uit onze raad van priesters hem dat ook maar met een woord gevraagd had; maar jullie hebben hem naar mijn beste weten naar behoren daarvoor schadeloos gesteld. Hij heeft zich daarover wel bij de Hoge Raad beklaagd -wat echter in deze tijd niet zo veel betekent -, en hij kreeg al gauw ten antwoord: 'Komt iets ongelegen, dan brengt het kommer, geen zegen!' Tijdens de begrijpelijke grote opgewondenheid van het volk was het meer dan dom om iets naar voren te brengen, wat onder normale omstandigheden niet al te ongunstig opgenomen zou worden.
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] De hogepriester heeft namelijk de oude rabbi en Nikodemus bitter verweten dat zelfs zij Mijn naam openlijk in de tempel voor het volk beleden hebben en alle schuld op de tempel hebben geschoven, terwijl zij Mij bij deze gelegenheid voor het hele volk zo verdacht mogelijk hadden moeten maken. Zij hadden het volk met grote ernst moeten zeggen dat God nu zo toornig op hen was geworden, omdat het zulke dwaalleraren en opruiers achterna liep en zich liet verleiden en dat het daarom vervloekt was.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Maar Nikodemus antwoordde de hogepriester, die Kajafas heette: 'O, als jullie zo verstandig en wijs zijn, ga dan nu zelf de tempel binnen, die nog vol mensen is, hoewel een groot deel na mijn toespraak de tempel verliet en naar huis is gegaan, en spreek op jullie manier met het volk, dan zul je gauw genoeg merken hoe het je zal ontvangen! Waren wij beiden soms de eersten die tegen het volk hebben gesproken? Velen van jullie hebben op jullie manier tot het volk gesproken, en wat was het gevolg van ieder van die preken? Het gevolg was dat de prediker moest vluchten, wilde hij niet vreselijk mishandeld worden.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] De hogepriester zei: 'Zodra we voor het volk bang moeten zijn, zijn we ook geen priesters meer! Wemogen het volk geen haarbreed toegeven, laat komen wat komt! Dat is mijn vaste besluit en de basis van mijn handelen.'
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[15] Waar zijn al die Samaritanen, waar de Sadduceeën, waar zal maar al te gauw heel Galilea zijn? Hoeveel van onze mensen zijn Esseen geworden, hoeveel volledig Griek of Romein! Wie - enkele Griekse kooplieden daargelaten - bezoekt ons nog uit Tyrus en Sidon, wie uit het grote land Capadocië, uit Syrië en uit de vele steden langs de Eufraat? Kijk, dat alles behoorde in mijn jeugd zelfs nog tot de vaste aanhang van de tempel, die overladen werd met allerlei offers en schatten, en daardoor erg overmoedig en meedogenloos werd! De priesters overtraden het gebod van God 'Gij zult niet doden!' , en het aanwijsbare gevolg daarvan was de totale afval van vele landen en steden.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[19] Maar Nikodemus zei: 'Ik heb al gesproken en zeg nu nog één keer dat ik in jullie raad er niets voor of tegen zal zeggen. Zoals mijn oude vriend het nu gezegd heeft, zo is het ook. Voor mijn innerlijke overtuiging ben ik geen enkel mens. rekenschap verschuldigd en in het openbaar zal ik vanaf nu nog maar weinig zeggen.
Hoofdstuk 83: Het overleg van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  383 - 384 - 385 - 386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408  ...