Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 398 van 1088

...  386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411  ...
[4] Agricola zei: 'Ja, ja, zo zal het zijn; want toen de Babyloniërs heersers over dit grote joodse rijk waren geworden, konden ze het immers redelijkerwijs niet ontdoen van alle arbeidskrachten. Als ze dat gedaan hadden en het land ontvolkt hadden, door wie hadden ze zich dan het tribuut kunnen laten betalen? Maar dat ze de meesten van de destijds vooraanstaanden als gijzelaars in gevangenschap meegesleept hebben naar Babylon, is heel zeker en waar, en zo kan deze plaats en deze streek, waar het volk zich rustig en zonder verzet overgaf, ook meer gespaard gebleven zijn. Wij Romeinen, die als soldaten en veroveraars ook beslist niet zo barmhartig met de veroverden omgaan, doen dat ook en betonen ons tegenover een volk of tegenover een stad of gemeente, die zich vrij en vriendelijk aan ons overgeeft, nooit als vijanden, maar dadelijk als vrienden.'
Hoofdstuk 123: Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Na deze woorden van de Romein stonden we van tafel op, begaven ons weer naar buiten en begonnen ons gereed te maken voor de terugkeer naar Bethanië, waar de waard natuurlijk niets van wilde weten. Maar omdat wij daar toch op stonden, vroeg hij ons om tenminste nog een uur bij hem te blijven. Dat deden wij dan ook, spraken met elkaar nog over enkele dingen en begonnen daarna, begeleid door de waard, aan de terugweg. De waard, zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn moeder en de genezen knecht bedankten Mij nog vóór ons vertrek allerhartelijkst en vroegen Mij om hen niet te vergeten, wanneer ze weer ziek zouden worden. Dat verzekerde Ik hun, gaf hun Mijn zegen en liet ze toen weer gaan op de waard na, die, zoals reeds opgemerkt, ons naar Bethanië begeleidde.
Hoofdstuk 123: Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] En één van hen kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, weten Uw leerlingen niet dat men eerst de handen moet wassen, en zeker als men een reis achter de rug heeft, voordat men brood in zijn handen neemt, het breekt en daarna eet? Maar ik zie dat al Uw leerlingen het brood met ongewassen handen breken en dan eten! Mozes heeft dat immers ook bevolen, en wat hij bevolen heeft moet een ware jood toch ook doen!'
Hoofdstuk 124: De opwinding van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Johannes heeft in de woestijn met scherpe woorden boetedoening gepredikt ter vergeving van de zonden en heeft zijn leerlingen, die zijn woord aannamen en boete gedaan hebben, in de rivier de Jordaan gedoopt en hij heeft allen de weg naar Mij getoond, aan Wie het alleen toekomt om de mensen hun zonden daadwerkelijk te vergeven! Maar hoe komt het dan, dat jullie je zoals jullie nu voor Mij staan gedragen alsof jullie boven Mij en boven Mijn leerlingen verheven zijn? Heeft Johannes jullie dat ook geleerd?'
Hoofdstuk 124: De opwinding van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Maar toen kwam er een ander, die bescheidener was, naar voren en zei tegen Mij: 'Heer en Meester, ik heb de wijze betekenis van Uw woorden gehoord en daarin de volste en zuiverste waarheid gezien; maar toch hebben ze mijn hart heel bedroefd gemaakt, toen U ons zei dat wij nog ver verwijderd zijn van het rijk Gods, terwijl wij al geloofden er middenin te staan. Wat moeten we doen om in het rijk Gods te komen?'
Hoofdstuk 124: De opwinding van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Kijk naar Mijn oude leerlingen! Zij hebben om Mijnent wil ook huis, hof en vrouwen kinderen verlaten en zijn Mij gevolgd; maar hun aardse huishouden bestaat voort en is verzorgd.
Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Hierop kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hun toestond om direct te blijven.
Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Ik zei: 'Vriend, meer van zulke heidenen zoals jij, en het zal weldra licht en helder worden onder de mensen op deze aarde! Maar helaas zijn er maar weinig van zulke mensen en heidenen, en daarom staat de mens ondanks Mijn komst naar deze aarde in het algemeen een lange geestelijke nacht te wachten, waarin nog vele gevechten pro en contra gevoerd zullen worden, maar daarbij zal de ware overwinning van de eeuwige waarheid over de nacht van al het valse en boze onbeslist blijven.'
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Maar als Ik hun nu leer de volle waarheid te kennen en er zelfstandig naar te handelen, wordt de volste vrijheid van hun zielen daardoor niet in het minst belemmerd, en wat ze zich volgens Mijn leer weldra zullen verworven en bevochten hebben, zal dan hun werk en ook hun volledig eigendom zijn.
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] Ik zei: 'Doe, wat Mijn leerlingen doen, en oordeel de mensen niet naar de uiterlijke schijn, maar naar hun innerlijke waarde! Veeg altijd alleen voor jullie eigen huisdeur en kijk niet eerst naar de deur van de buurman, of de weg daarheen al geveegd is! Pas wanneer jullie de weg voor jullie eigen deur schoongemaakt hebben, kunnen jullie ook tegen de buurman zeggen: 'Vriend, kijk, ik heb de weg voor de deur van mijn huis al schoongemaakt, maar jij nog niet; als je tijd en gelegenheid hebt, maak dan ook de weg naar de deur van jouw huis schoon! Maar als je een andere dringender bezigheid hebt, sta mij dan toe dat ik ook jouw weg schoonmaak!' Wanneer de buurman dan tegen jou zal zeggen: 'Doe die liefdesdienst voor mij!', dan kun je de weg voor de deur van je buurman schoonmaken; maar maak eerst die van jezelf schoon!
Hoofdstuk 124: De opwinding van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Ik zei: 'jullie kunnen doen wat jullie willen, want ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil. Maar als iemand Mij als Mijn leerling volgt om het rijk Gods te winnen, dan moet hij tot de tijd van de volledige geestelijke wedergeboorte huis, vrouwen kinderen uit liefde voor Mij verlaten; want bij het zoeken en vorsen naar het rijk Gods moet hij alle zorgen om de dingen van deze wereld alleen aan Hem overlaten die alles weet en wiens almachtige wil alles vermag. Want als een ware leerling zich aan Mijn zijde tevens druk maakt om de dingen van de wereld, lijkt hij op een landman die zijn handen wel aan de ploeg slaat, maar daarbij voortdurend achterom kijkt, niet let op de gang van de ploeg en derhalve niet geschikt is voor het rijk Gods.
Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Toen hij de paarden buiten aan de knechten had overgegeven, kwam hij direct in de grote kamer naar ons toe en zei (de hoofdman) tegen Mij: 'O grote Heer en Meester! Pas toen jullie de herberg verlaten hadden, ben ik als uit een droom ontwaakt en wilde mij toen geheel en al aan U aanbevelen, maar toen waren jullie al verdwenen. Daarop werd ik gegrepen door een alles overheersend verlangen om U nog eenmaal te zien, te spreken en te horen. Ik liet mij dan ook onmiddellijk uit Bethlehem de beste rijpaarden brengen en reed met deze vrienden van mij in snelle draf hierheen en hoorde buiten van de mensen van dit huis, dat U hier een kleine rustpauze genomen hebt. Toen sprong mijn hart op van vreugde. Samen met mijn metgezellen sprong ik in allerijl van het paard en haastte mij naar binnen, en nu ben ik hier om U te begroeten, en om U van gans er harte te bedanken voor de eindeloos grote genade die ik van U tot heil van mijn heidense ziel ontvangen heb. Neem daarom, o Heer en Meester, deze dank ook genadig van mij aan!'
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Ik zei: 'Daar heb je gedeeltelijk wel gelijk in; maar Ik, die wel het beste weet hoe de hele mens van nature is en waarom hij ook zo moet zijn, om een mens en geen mensendier te zijn, zeg je dat de mens alleen wat zijn lichaam betreft een heel kunstig en wijs ingerichte machine is, waarvan de gezondheid, instandhouding en gebruiksmogelijkheid niet afhankelijk is van de vrije wil van de mens, maar alleen van Hem, die die machinerie geschapen en gebouwd heeft. Wanneer er dan iets aan de machine mankeert, kan de Meester ervan door Zijn almachtige wil ook gemakkelijk helpen, zonder daardoor ook maar in het minst schade toe te brengen aan de vrijheid van kennis, geloof en wil van de mens. Maar als Ik het ook zo zou doen met de ziel en geest van iemand, dan zou de eigen levenskracht van de ziel, die bestaat uit haar vrije liefde, uit het net zo vrije denken, vorsen en kennen, uit het geloof en uit het vrije willen, zo goed als gebroken en vernietigd zijn en daarmee dan ook iedere individuele zelfstandigheid. Wat zou een ziel en uiteindelijk Ikzelf, daar dan aan hebben?
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Om deze redenen, die Ik je nu uiteengezet heb, is het voor Mij wel gemakkelijk om het zieke lichaam van een mens te genezen, maar niet tegelijk ook een zieke en duistere ziel. Ik genees de zielen ook wel, maar alleen door Mijn leer, wanneer ze die gelovig aannemen en daar vervolgens hun willen en handelen naar richten. Maar wie dat wil, heeft zich met een dergelijke vaste wil Mijn geest al eigen gemaakt en daardoor een toereikende levenskracht in zichzelf, die hij met het volste recht de zijne kan noemen, ook al ziet hij in dat het toch alleen Mijn kracht in hem is die handelt en heerst.
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Het ontbreekt de mensen niet aan ernst om op heel veel plekken van deze aarde de waarheid te zoeken, waarvan Ik mij zelf overtuigd heb en menigeen heeft daar ook al een spoor van gevonden -maar waarin lag nu de bevestiging voor het verstand van de mensen, dat het door een ijverige zoeker en vorser gevonden spoor van levenswaarheid wel helemaal juist was ? Men leerde dat spoor kennen, betuigde er ook bijval aan, maar men kwam ook andere ijverige vorsers naar de levenswaarheid tegen en men raakte er al gauw van overtuigd dat zij op heel andere sporen gestoten waren, die met dat van de eerste absoluut geen overeenkomst vertoonden, maar toch heel veel in zich hadden.
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  386 - 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411  ...