17481 resultaten - Pagina 399 van 1166
... 387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411 - 412 ...
[23] Toen haalde de magiër een stuk brood uit een zak van zijn opperkleed en zei: 'Ieder van u kan zich ervan overtuigen dat dit een echt stuk brood is, en toch zal ik het door mijn machtsspreuk en enkel door het aanraken met deze toverstok in een harde steen veranderen!'Hoofdstuk 95: De drie magiërs uit Indië en hun wonderen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Ik ben met mijn wetenschap en kunst al ver de wereld ingetrokken, en was zelfs in het grote rijk voorbij de grote wereldmuur, maar ik heb nergens mensen aangetroffen bij wie een zekere duidelijke wereldse wijsheid algemeen verbreid was. Gewoonlijk is die slechts een bezit van de priesterstand; maar het volk leeft rustig en tevreden tengevolge van het blinde geloof, dat door de priesters wordt overgeleverd. En dat is werkelijk het beste middel om een volk binnen een zekere orde te houden en ervoor te zorgen dat het de grond vlijtig bewerkt.
Hoofdstuk 97: De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Als er een God is vol wijsheid en goedheid, die dat van ons, onmachtige wormen van deze aarde zou verlangen, dan zou het voor de mensen oneindig veel beter zijn dat ze nooit geschapen waren. Als iemand mij de weg naar een onbekende plaats vraagt, dan is het mijn heilige plicht hem welwillend de weg te wijzen, - en ik heb nog nooit iemand geweigerd om, als het maar even kon, de weg te wijzen.
Hoofdstuk 99: Het roepen van de Indiërs naar God wordt niet verhoord - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[20] Wat heb je nu op mijn eerlijke woorden te zeggen? Want ik heb je nu laten zien hoe en waarom wij terecht aan het bestaan van een ware God twijfelen. Als je wilt, is het woord nu weer aanjou!'
Hoofdstuk 99: Het roepen van de Indiërs naar God wordt niet verhoord - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Wij, die hier van jou de zuivere waarheid hebben gehoord, zullen wel alles in het werk stellen om deze waarheid ook geleidelijk aan de andere mensen bij te brengen; maar natuurlijk moeten we de volle waarheid van de leer die je ons gegeven hebt eerst aan onszelf toetsen. Blijkt het allemaal waar te zijn, dan zal het ons niet ontbreken aan ijver; mocht jouw leer echter, tegen onze verwachting in, niet daadwerkelijk waar blijken te zijn, dan zullen we jou weliswaar altijd hoog in ere houden en bedenken dat we de verwezenlijking van hetgeen jij ons in zekere zin beloofd hebt, nog lang niet waardig zijn; maar aan het tot nu toe nog altijd rustige volksgeloof zullen we dan niet gaan tornen.
Hoofdstuk 101: Over de Indische godsdiensten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Rafaël zei: 'Wat jullie kunnen, weet ik maar al te goed! Alles berust op sluw bedrog, waarvoor je je bovendien nog laat betalen, en je noemt jezelf wereldberoemd omdat jullie gewiekste bedriegers zijn. Naar mijn weten hebben jullie zelf een wet die op leugen en bedrog zware straffen stelt. En toch leven jullie van het ergste en laagste bedrog, omdat jullie als bedriegers ook nog geacht en hoog beloond worden, terwijl een andere bedrieger als hij ontdekt wordt zijn verdiende straf niet ontgaat, en ook omdat jullie de zielen van de mensen bederven. Want in de ogen van de mensen die niet ingewijd zijn in de geheimen van jullie bedrog, doen jullie wonderen, omdat je eerst op pompeuze manier aankondigt dat jullie wonderen gaan doen door de macht van jullie staf, woord en wil.
Hoofdstuk 96: Raphaël ontmaskert de magiërs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De hoofdmagiër zei: 'O beste, mooie en zeer wijze jongeman! Wij ontkennen helemaal niet dat de zaken er bij ons helaas zo voorstaan; maar wij hebben die al zo, zoals ze zijn, aangetroffen en niet zelfingevoerd. Laat degene die het oorspronkelijk zo bedacht, ingevoerd en geregeld heeft, maar voor een ware God verantwoording afleggen voor al het onheil dat wij stichten! Ik ben als kind van een priester zo opgevoed en onderricht en kan er niets aan doen dat ik nu ben wat ik ben. Bij ons geldt vroom bedrog als een voortreffelijke deugd; want je hoeft de gewone mensen alleen maar door allerlei geheime kunsten tot een vast en sterk geloof te brengen - wat op zichzelf niet zo moeilijk is als je het maar goed aanpakt -, en kijk, dan is zo iemand volmaakt gelukkig, leeft binnen een bepaalde orde en heeft geen angst voor de lichamelijke dood, omdat hij vast en zeker gelooft in een leven na de dood! Neemt men hem dit geloof af, dan is hij ogenblikkelijk ongelukkiger dan welk verlaten dier dan ook! Eer men echter in staat zou zijn om van alle mensen pure wijsgeren te maken, zou men allang een offer zijn geworden van de woede van het volk. Voorlopig kan er dus niets anders gedaan worden dan alles zaak zo te laten gaan als het nu gaat. Moet het anders worden, dan moet een almachtige God dat doen; daar zijn wij mensen te zwak voor .
Hoofdstuk 97: De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Als we echter een ook maar enigszins houdbaar spoor van de ware God gevonden hebben, dan zullen we ons zo ijverig mogelijk inzetten om dat ook op een gepaste wijze, voorlopig in ieder geval aan het betere en meer verlichte deel van het volk, mee te delen. Hiermee hebben we deze zaak nu snel en zo goed mogelijk geregeld. En jou, jonge, allerliefste wijze vriend, danken wij ten zeerste voor je serieuze moeite en laat ons de geheiligde herinnering aanjou en aan dit uur getrouw in ons hart bewaren! Die zal ons voortdurend tot troost zijn op al onze verre en moeizame levenspaden!
Hoofdstuk 101: Over de Indische godsdiensten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] De magiër zei: 'Ja, ja, je hebt helemaal gelijk als het maar alleen van ons afhing; want wij, volgelingen van de Zientu Viesta {Zuivere Visioenen) en het Zan-skrit zijn eigenlijk helemaal niet zo wreed en hebben veel medelijden met de mensen. Maar eigenlijk zijn het de volgelingen van de heel erbarmelijke Zou Rou Az To* (*Zoroaster)(Waarom woel je?), die de godheid in het vuur plaatste, die in hun leer, zeden en gebruiken alle mogelijke wreedheden ten opzichte van hun volk begaan. Wij hebben hen wel tot aan de kusten van de grote zee verdreven, maar helemaal vernietigen konden we hen niet. En omdat zij ons opperpriesterschap toch ook ten dele aanhielden en zich aan ons onderwierpen, werden zij door ons geduld, maar nooit als rechtvaardig beschouwd. Wat dus onze Opper-Indische volkeren betreft, die zouden langzaam maar zeker wel tot iets beters te brengen zijn, maar de kustbewoners en aanhangers van de Woeler nauwelijks, omdat zij te sterk in waanideeën zijn gaan geloven.
Hoofdstuk 101: Over de Indische godsdiensten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Na een lange tijd van opperste verbazing zei de magiër: 'Wonderlijk machtige jongeman! Als jij geen God bent, dan kan ik me geen God meer voorstellen; want deze beide daden van jou zijn voor een geschapen mens, die uit een vrouw geboren is, onmogelijk. Daarvoor is de almachtige kracht nodig van een ware God! Dit is mijn beker en dat mijn onschatbare, waardevolle diamant, zoals er maar weinige zullen zijn. Hij moet wel door de lucht hierheen gekomen zijn en dus die zeer grote afstand sneller dan een bliksem afgelegd hebben. Maar dan had men toch bij zijn aankomst een suizend geluid moeten horen! Maar niets van dat alles; met ontzaglijke snelheid en zonder enig geluid was de steen er!Ja, hoe moet je je voorstellen dat dat voor een mens mogelijk is? Kort en goed, we hebben in jou de God, die eeuwig voor ons verborgen was, tenslotte toch gevonden! Maar nu is alleen jouw almachtige kracht nog in staat om ons hier bij je weg te krijgen!'
Hoofdstuk 103: De weg naar de levensvervolmaking - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Rafaël zei: 'O vrienden en broeders, want dat zijn jullie nu van mij, houdt mij toch voor niets meer dan een mens die door Gods genade meer volmaakt is dan jullie zelf nu nog zijn! Wat ben ik vergeleken bij God? Een krachteloos absoluut niets! Alles wat ik doe, doe ik alleen maar door de geest van God, die mijn innerlijk vervult, omdat het vol is van de liefde tot God en daardoor ook vol van Gods wil. Wat deze wil van God in mij dus wil, gebeurt; want het woord en de wil van God is het eigenlijke echte iets, het zijn en bestaan van alle dingen en wezens, en het is alom de volbrachte daad zelf.
Hoofdstuk 103: De weg naar de levensvervolmaking - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Rafaël zei: 'Noch de een of andere oude vloek en evenmin jullie klimaat, maar enkel jullie zelf! Niet slechts éénmaal, maar heel vaak en vele keren zijn er bij jullie mensen gewekt om jullie er op te wijzen dat je je op de verkeerde weg bevond. Wat hebben jullie echter met die mensen gedaan? Jullie hebben ze als ketters van jullie domme leer verdoemd en als jullie ze te pakken konden krijgen was geen marteldood gruwelijk genoeg om hen als afschrikwekkend voorbeeld uit de wereld te helpen. De reden daarvoor lag in jullie onbegrensde hoogmoed en jullie onverzadigbare heerszucht.
Hoofdstuk 104: De schuld van de magiërs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] Jullie kunnen dus wel naar jullie Indië terugkeren en met alle voorzichtigheid bij vrienden, die je daarvoor geschikt acht, proberen of zij de waarheid verdragen. Wie deze aanneemt, laat die dan niet langer in het land van de nacht en het gericht van de hel blijven, anders wordt hij er meteen weer door verslonden! Maar als jullie terwille van jullie eigen levensvervolmaking niet meer naar jullie land terug willen gaan, dan zullen jullie morgen en overmorgen gemakkelijk een aantal uitwijkmogelijkheden vinden, waar jullie heen kunnen gaan om je daar te vestigen. Dat is nu mijn raad, het een of het ander, jullie kunnen doen wat jullie het beste lijkt.'
Hoofdstuk 106: De leiding van het Indische volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De hoofdmagiër zei: 'Ja, het begint mij nu een beetje te dagen; maar voortdurend komt de vraag bij mij op, waarom wij al deze verheven en goddelijk ware zaken met goedvinden van de enige, ware en beslist alwetende God niet reeds lang als een openbaring hebben gekregen. Sinds onheuglijke tijden smachten wij reeds in onze nacht en grote duisternis, en wij hebben hetgeen wij nu gevonden hebben, toch altijd gezocht. Wij zijn toch ook mensen, en hebben God onder de veelzeggende naam Delailama (schept en vernietigt) ook altijd aanbeden en vereerd en hebben de leer van Zorouasto niet aangenomen, en toch hebben wij als priesters nooit enige openbaring gekregen. En dat was dan ook de oorzaak, dat juist wij, priesters, alle geloof verloren hebben, hoewel wij het volk voortdurend vast lieten geloven. Wat was daarvan dan de eigenlijke reden? Lag er dan al van oudsher een zekere geheime vloek op ons, of waren wij, zonder dat te willen, daar zelf de schuld van, of was dat de schuld van ons klimaat?'
Hoofdstuk 104: De schuld van de magiërs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De magiër zei: Ja, nu pas begrijpen we het beter; want we dachten eerst nog te veel volgens onze vanouds vertrouwde menselijke voorstellingen, volgens welke wij de zaak zo bekeken, dat God als het allerhoogste, als het ware boven alle sterren wonende wezen, Zich op deze aarde alleen maar aan die mensen zou kunnen openbaren, die dank zij hun hoogst mogelijke aanzien hier op aarde in zekere zin in rang aan Hem gelijk waren. Als dan de een of andere heel eenvoudige persoon pretendeerde van God Zelfeen openbaring te hebben ontvangen, dan werd zo'n verklaring door de priesters als een hoogst strafbare misdaad tegen de eindeloze heiligheid en majesteit van God beschouwd en verdoemd, en de eenvoudige profeet moest die misdaad meestal met de dood bekopen. Dat is helaas maar al te waar.
Hoofdstuk 105: De magiër vraagt naar de weg van de openbaring - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)