Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 399 van 1088

...  387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411 - 412  ...
[8] Dus hebben wij daarvoor dan ook voortdurend bijzondere hulp van U nodig, o Heer en Meester, anders is al onze arbeid en inspanning tevergeefs, en is het naar mijn mening beter om de mensheid ook voor de hele verdere toekomst in haar duistere waan ten onder te laten gaan, zoals ze ook duizenden jaren vóór ons te gronde is gegaan en in een volledig niets is overgegaan. Want wat kan een almachtige en eeuwige God aan zo'n wereld vol mensen gelegen zijn, en wat voor belang zouden de te gronde gegane en eeuwig niet meer bestaande mensen hebben bij een God?
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Wanneer het eeuwige verder leven van een mensenziel er. nu enkel en alleen van afhangt of men Uw leer kent en er vervolgens naar leeft en handelt, dan zullen er wel weinigen zijn die zo gelukkig zijn om eeuwig te leven! Maar als het anders ligt met het voortleven van de zielen na de altijd enigszins wrede dood van het lichaam, neem ik al mijn menselijke opmerkingen terug en wil ik mij graag op andere gedachten laten brengen.
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Achter de hoogste bergen van Azië in het verre oosten bestaat een groot keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt? Ja vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Maar hun vele kinderen, die geleidelijk op de aarde verschillende woonplaatsen uitzochten en zodoende zelfstandig werden, wilden zich de voogdij van God en nog minder die van hun ouders en overige verwanten niet meer laten welgevallen. Zij streefden ernaar om in de wereld rijk en beroemd te worden, en toen ze dat werden, werden ze ook traag en hoogmoedig en bekommerden zich weinig meer om God en Zijn wil, die zij nog heel goed kenden. Ze deden wat ze wilden. En al heeft God hen ook vermaand door allerlei tuchtigingen, die Hij hun altijd door middel van allerlei tekenen en ook door wijze boodschappers, bekendgemaakt had, dan lachten ze, bespotten God en Zijn vermaningen en mishandelden de boodschappers die naar hen toe gezonden waren.
Hoofdstuk 128: De verhouding tussen God en de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven en van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen volgens de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Welnu, in zo'n toestand is het dan pas het moment om zo'n ziel een wijze geest te laten ontmoeten, die er als gelijkwaardig uitziet en die vervolgens met haar over een en ander kan spreken; daardoor wordt het dan in zo'n verdwaalde zielook al lichter en begint ze nu als het ware helemaal uit zichzelf in te zien dat ze zich in grote dwalingen bevindt, en begint ze steeds meer en meer naar het ware licht te verlangen.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] De hoofdman, die vol verbazing en door diep ontzag gegrepen naar deze les van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en Meester, zoals U nu gesproken hebt, heeft nog geen wijze ooit tegen een mens gesproken! U hebt mij nu pas volkomen getoond wie U bent. Ik dank U voor de grote genade die U mij nu bewezen hebt, maar vraag U ook van ganser harte om vergeving voor het feit dat ik zo brutaal en dom tegen U heb durven spreken.'
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Nu stonden allen op, ook de leerlingen van Johannes, en volgden Mij enthousiast naar Bethanië dat niet ver weg lag. Ook de hoofdman volgde nu te voet met zijn metgezellen, terwijl hij zijn paarden achterliet bij de waard in het dal.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze aarde hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor een magiër en de middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in gevaar en daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld uitgaan.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Weliswaar was het derde uur na zonsondergang al voorbij, maar voor een welbereid avondmaal was het nog altijd vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo dat wij op een dergelijke tijd in Bethanië aankwamen, zodat wij niet opgemerkt konden worden door de nieuwsgierige menigte; want deze dag waren er na ons vertrek veel mensen, jong en oud, naar Bethanië gekomen, omdat ze gehoord hadden dat Ik Mij daar ophield. Maar omdat ze Mij niet vonden en niemand hun ook zei waar Ik heengegaan was en wanneer Ik terug zou komen, bleven ze voor hun genoegen slechts tot zonsondergang in Bethanië en keerden toen weer terug naar Jeruzalem. Enkelen keerden echter al terug op het moment dat de ons reeds bekende soldaten Bethanië binnenkwamen, volgens de aanwijzing in het huis van Lazarus hun voedsel en reisgeld ontvingen en daarna na een korte rustpauze weer verder trokken; want Ik had Rafaël in de geest aangegeven, dat de soldaten niet op de terugkeer van de Romeinen moesten wachten. Op de tijd dat wij aankwamen was alles dan ook volkomen in orde en wij waren onder ons, door niemand gestoord.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] De hoofdman, zijn metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem viel onze Rafaël echter op, die nu ook aan tafel naast Mij at en deze keer met opzet nog meer dan anders, om de aandacht van de vreemdelingen te trekken. Dezen keken dan ook met steeds grotere oplettendheid naar hem en verwonderden zich in stilte steeds meer over het feit dat een overigens zo bevallige jongeman zo veel kon eten.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Toen de hoofdman dat van Mij gehoord had, wendde hij zich direct naar de vermeende jongeman en zei tegen hem: 'Luister, mijn jonge en zeer bevallige vriend! Hoe komt het eigenlijk dat jij je in je jonge jaren in het eten en drinken wel haast met een reus zou kunnen meten en het je geen schade toebrengt?'
Hoofdstuk 131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Toen de hoofdman dat gezegd had, stond Rafaël op, liep naar de zuil, greep hem met beide handen vast, tilde hem snel in de hoogte met zo'n groot gemak alsof het een donzen veertje was en zette hem met hetzelfde gemak op de aangegeven plaats, liet hem daar enkele ogenblikken staan en zette hem toen op Lazarus' verzoek weer terug op de oude plaats.
Hoofdstuk 131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen! Degene aan wie Hij bij het een of bij het ander meer kracht wil geven, hetzij voor altijd of ook voor een moment, die heeft die kracht dan ook; mij en ook heel veel andere mensen heeft Hij echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor mij als gewoon mens nodig is.
Hoofdstuk 131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[20] Toen Johannes in de gevangenis onthoofd werd, overviel ons grote angst en droefheid en wij hebben er sterk naar verlangd dat zijn geest naar ons toe zou komen om ons te zeggen, wat wij nu verder moesten doen. Maar ons verlangen bleef tot nu toe onvervuld en reeds vaak kwamen wij zo onder elkaar tot de opvatting van de Sadduceeën, die niet geloven in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.
Hoofdstuk 131: De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  387 - 388 - 389 - 390 - 391 - 392 - 393 - 394 - 395 - 396 - 397 - 398 - 399 - 400 - 401 - 402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411 - 412  ...