Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 414 van 1112

...  402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411 - 412 - 413 - 414 - 415 - 416 - 417 - 418 - 419 - 420 - 421 - 422 - 423 - 424 - 425 - 426 - 427  ...
[17] Agricola zei: 'Ja, ik zie maar al te goed en duidelijk in waar Herodes mee bezig is, en er zijn hem ook al veel beperkingen opgelegd; er zullen er naar aanleiding van jouw klacht weldra nog grotere opgelegd worden! Maar voor het moment is daar nu niets aan te veranderen; want hij heeft zich het land opnieuw voor tien jaar als leen laten geven en heeft het door de keizer gezegelde verdrag daarvoor in handen. Maar desondanks zullen wij bij de keizer wel bewerkstelligen dat er aan dat boosaardige gedrag van die grote zwelger op juiste en effectieve wijze paal en perk gesteld zal worden. Maar voordat ik hier nu al in naam van de keizer iets beveel, zal ik ook deze meest wijze Heer en Meester hier om een juist advies vragen, en Hij zal mij zeggen wat er bovenal nodig is.'
Hoofdstuk 114: De klachten over Herodes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Ik zei: 'Er valt nu niet veel aan te doen; want volgens jullie wetten moet een verdrag gehandhaafd worden en geldig blijven voor de vastgestelde tijd, wanneer de bezitter van dat verdrag zich houdt aan de voorwaarden. Maar er staat niet in het verdrag dat Herodes de belastingen van degenen die zich vrijgekocht hebben en Romeinse burgers zijn geworden naar de niet vrijgekochten kan verleggen, en daarom kunnen jullie hem dat wel verbieden. Weliswaar heeft de landvoogd Pilatus dat al voor een deel gedaan en heeft daardoor Herodes tot zijn vijand gemaakt, maar dat heeft niet veel uitgehaald, en Herodes doet nog steeds wat hij wil en bekommert zich weinig om de landvoogd; want in het verdrag van de keizer heeft hij immers de duidelijk geformuleerde bevoegdheid, om zich in het land van alle rechten van een koning te bedienen, voorzover ze niet in strijd en onverenigbaar zijn met de wetten van Rome.
Hoofdstuk 115: De goddelijke leiding van het j oodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Jij was het ook, die de andere herders de volgende korte psalm voorzong*: (*Psalm 67. ) 'God zij ons genadig en zegene ons! Hij doe Zijn aangezicht over ons stralen - sela! - opdat wij op aarde Zijn weg kennen en onder alle heidenen Zijn heil! U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! De volkeren verheugen zich en juichen, omdat U de mensen rechtvaardig richt en de mensen op aarde regeert, sela. U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! Het land geeft zijn gewas; God, onze God, zegene ons! God zegene ons en de hele wereld vreze Hem! ,
Hoofdstuk 116: De hoofdman en de waard herkennen de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[19] Ik zei: 'Dat doen we pas na het middagmaal, dat nu niet lang meer op zich zal laten wachten. Tot dan zullen we echter nog iets anders te bespreken krijgen.'
Hoofdstuk 116: De hoofdman en de waard herkennen de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] (De Heer:) 'Kijk, een jaar geleden was Ik hier en heb toen in de omgeving veel lammen, kreupelen en blinden genezen! Toen Ik vervolgens naar Galilea trok, ging er veel volk met Mij mee tot in Kafarnaüm. Dit volk wilde Mij onderweg tot koning verheffen, omdat het de tekenen zag die Ik gedaan had. Maar toen Ik hun in Kafarnaüm in een synagoge getrouw diepzinnige woorden uit de Geest liet horen, begonnen ze zich allemaal te ergeren, zeiden dat het een harde leer was, en vroegen zich af wie die moest horen en begrijpen, waarop ze Mij verlieten en weer naar huis gingen. Aangezien jij sommigen van hen kent en daar met hen zeker ook veel over gesproken zult hebben, zou Ik nu graag van jou eens horen hoe deze mensen nu over Mij oordelen.'
Hoofdstuk 117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Allen waren heel blij dat hij later weer gekomen was en verheugden zich op de komende dag en op zijn leringen en daden. -Maar deze verwachtingsvolle vreugde werd geheel teniet gedaan; want de volgende dag had hij in een synagoge zulke onzinnige woorden tot het volk gesproken, dat zelfs zijn oude leerlingen zich daarover geërgerd hadden en hem op enkelen na allemaal verlieten, en zo ook alle mensen die hem vanhier gevolgd waren. Want zij zijn er vast van overtuigd geraakt dat hij tot waanzin is vervallen; want hij zou in zijn toespraak in volle ernst allen opgeroepen hebben om zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken zonder welk niemand het eeuwige leven zou kunnen ontvangen; want' hij zou alleen diegene op de jongste dag ten leven opwekken, die zijn vlees zou eten en zijn bloed zou drinken.
Hoofdstuk 117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Toen de Romeinen enigszins bijgekomen waren van hun verbazing, gingen wij aan tafel en begonnen te eten en te drinken; allen verkwikten zich en genoten intens van dit voortreffelijk bereide middagmaal; maar ze konden natuurlijk nog niet de helft van wat er klaargemaakt was opeten, omdat het in een te grote hoeveelheid aanwezig was.
Hoofdstuk 118: De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Zo moeten ook ik en mijn voorouders langs een zijlijn van David afstammen. Maar zeker is tenminste dat er in onze huiskroniek, die enkele eeuwen teruggaat, niet voorkomt dat iemand ooit dit huis en dit landgoed ergens door koop tot eigendom verkregen heeft. Maar hoe het ook zij, toch is het zeker en waar, dat ten eerste noch mijn grootvader noch mijn vader noch ikzelf dit huis gebouwd heb, en ten tweede dat het met alles wat tot het huis behoort en wat. zich in het huis bevindt, mijn volledig en rechtmatig eigendom is en ik niemand op de wereld iets schuldig ben.
Hoofdstuk 118: De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Ik weet nu wel wat jij bovenal zou willen! Laat nu maar je moeder, je vrouw, je kinderen en ook je knecht bij Mij komen, maar vertel hun nog niets van het bijzondere dat je over Mij weet! Maar wanneer Ik tegen de avond weer van hier vertrokken zal zijn kun je hun, al naargelang ieders bevattingsvermogen, ook de hoofdzaak vertellen en hun zeggen dat allen die in Mij geloven, zich aan Mijn geboden houden uit zeer innige liefde tot Mij en zo ook de naasten, zoals armen en hulpbehoevenden, met raad en daad liefhebben, het eeuwige leven zullen hebben m Mijn rijk, dat geen begin en geen einde heeft. En ga ze nu halen!'
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken voor een ontvangen weldaad is mooi, juist en billijk; want men is aan degene die aan iemand liefde betoond heeft, ook weer alle liefde en vriendschap verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst in het leven; de grotere en meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de geboden van God houden. De grootste en meest verdienstelijke kunst in het leven is echter: al zijn vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen aan degenen die ons kwaad toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden en hen zegenen, dIe ons haten en vervloeken.
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Wie dat doet, stapelt gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden, waardoor zij zich zullen beteren, en maakt hen weldra tot zijn berouwvolle vrienden, waardoor hemzelf alle zonden door Mij volkomen worden vergeven en hij reeds op aarde gelijk is aan de engelen Gods.
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Maar nu kwamen ook de kinderen en nodigden ons uit voor het middagmaal, waaraan wij gehoor gaven. Het herberghuis, wel een van de mooiste en indrukwekkendste in de hele wijde omtrek, was in zijn geheel opgebouwd uit fraai gehouwen quaderstenen* (*Vlak gehouwen zandsteen.) en had boven de benedenverdieping nog twee gewelfde verdiepingen. Op iedere verdieping bevonden zich drie grote zalen, en in elk daarvan konden ongeveer zevenhonderd mensen eten. Maar behalve de drie eetzalen bevonden zich op iedere verdieping ook dertig woonkamers, elk voorzien van twee vensters, die natuurlijk niet met glazen ruiten gesloten konden worden, zoals (nota bene) in deze tijd in Europa; maar destijds waren er in Damascus fabrieken die een volledig doorzichtig perkament produceerden, net als het tegenwoordige glas, en met dergelijke stukken perkament waren de vele vensterramen heel sierlijk afgedekt, en de wind en de dikwijls grote hitte van de dag konden de zalen en de kamers niet binnendringen. Dit soort venstervoorzieningen was iets zeldzaams, omdat die te kostbaar was, en men gebruikte in plaats daarvan verschillende kleuren gordijnen aan de binnenkant van de venstertralies.
Hoofdstuk 118: De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Wanneer jullie deze of gene een weldaad bewijzen,. doe het dan niet zo dat een ander, die het zich kan veroorloven, het jullie vergoedt hetzij door hogere rentes op te leggen of door het dagloon te verminderen bij degenen die genoodzaakt zijn jullie te dienen; maar wat jullie aan goeds doen voor de armen, doe dat vrij vanuit liefde tot God en de naaste, dan zullen jullie de vergoeding in de hemel vinden!
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in een heel vervelende situatie te verkeren? Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: ' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij, zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!' Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam, je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land, deze plaats en ook hoe ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan doen in de ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderdvoudig gedenken?
Hoofdstuk 120: Over de naastenliefde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Wat moet iemand als wij daar nog aan toevoegen? Dat is een zuivere waarheid en voor mensen als wij blijft er niets anders over dan de zuivere, goddelijke betekenis ervan in voorkomende gevallen ten uitvoer te brengen. Want wat mij goed zou doen als ik in een vreemd land in nood zou raken, dat ben ik ook een vreemdeling in mijn land verschuldigd! Want degenen die in landen en rijken ver hier vandaan wonen zijn immers ook mensen. Ook al hebben ze andere gewoonten en een ander geloof, dan moet men dat naar mijn mening geen rol laten spelen en men moet niet doen volgens de leer van onze Farizeeën, die zeggen dat de ware jood alle heidenen als honden moet beschouwen, zolang ze in hun heidendom volharden, -en dat degene die een heiden een weldaad bewijst zich de toorn van God op de hals haalt en zijn ziel aan de duivel verkoopt. Hij moet zich liever ook tegenover de heidenen vriendelijk betonen en hun laten zien dat hij als jood een goed en vriendelijk mens is; dan zal de heiden hem eerder vragen: 'Vriend, wat is de leer van jouw geloof, waaruit zulke goede mensen voortkomen?', dan als ik mij tegenover hem een harde en bovendien nog vijandig gesloten jood betoon.
Hoofdstuk 120: Over de naastenliefde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  402 - 403 - 404 - 405 - 406 - 407 - 408 - 409 - 410 - 411 - 412 - 413 - 414 - 415 - 416 - 417 - 418 - 419 - 420 - 421 - 422 - 423 - 424 - 425 - 426 - 427  ...