17481 resultaten - Pagina 420 van 1166
... 408 - 409 - 410 - 411 - 412 - 413 - 414 - 415 - 416 - 417 - 418 - 419 - 420 - 421 - 422 - 423 - 424 - 425 - 426 - 427 - 428 - 429 - 430 - 431 - 432 - 433 ...
[10] Toen de koning dat van de knechten hoorde, ging hij naar degene toe die geen bruiloftskleed aanhad en hij zei tegen hem: 'Hoe kon je nu hier naartoe komen zonder een bruiloftskleed aangetrokken te hebben? Zie, de tafels zijn nu vol bezet met arme mensen, van wie een deel slecht en maar een heel klein deel goed is; maar allen hebben zich zo mooi gekleed dat mijn oog nu echt behagen in hen schept! Jij was de eerste keer al uitgenodigd en wilde geen gehoor geven aan de uitnodiging; en nu bij de derde, algemene uitnodiging heb je je er toch toe laten bewegen om binnen te komen, maar wel zonder je ook maar enigszins mooi voor de bruiloft te kleden, terwijl je toch vermogend genoeg bent om een bruiloftskleed te bezitten. Waarom heb je me dan deze schande aangedaan?Hoofdstuk 195: De gelijkenis van de koning en zijn bruiloftsmaal - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Toen de hogepriesters, schriftgeleerden en Farizeeën dit van Mij vernamen wisten ze niet wat ze nog verder tegen Mij zouden moeten ondernemen om Mij in Mijn woorden te vangen. Want met de vraag over het rijk Gods hadden ze geen succes, omdat ze daar niets tegenin konden brengen en omdat alle mensen uit het volk luid te kennen gaven, dat Ik de volledige waarheid gesproken en onderwezen had.
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Daar gingen allen mee akkoord en ze beraadslaagden heimelijk hoe ze het moesten aanpakken om Mij in Mijn eigen woorden te vangen op de manier die aangeraden was.
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Enkelen gingen naar buiten naar leerlingen van het Romeinse recht en ook naar juridische adviseurs van Herodes en ze beloofden hun een grote beloning als ze in staat bleken om Mij op Mijn woorden te vangen.
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Al spoedig kwamen dezen met een geveinsde vriendelijke blik en zeiden (dienaren van Herodes): 'Meester, wij weten dat u waarachtig bent en Gods weg op juiste wijze bekend maakt en er niet naar vraagt of iemand het misschien niet eens is met uw leer! Want alleen de waarheid telt voor u en niet het aanzien van een persoon, zodat u ook altijd een vrij oordeel kunt uitspreken. Kijk, wij zijn juristen en vinden het altijd zeer merkwaardig dat wij als joden, die volgens de wet van Mozes vrij dienen te zijn, nu toch belasting moeten betalen aan de keizer van Rome. Wat is uw mening over deze kwestie? Is het juist dat ook wij, joden, de keizer nu belasting moeten betalen, ofschoon we een oorkonde hebben op grond waarvan wij ons ondanks de Romeinse overheersing, vrij mogen bewegen volgens de Mozaïsche wet. Wat hebt u daarop te zeggen?'
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Toen zij dat hoorden verbaasden ze zich over Mijn wijsheid en zeiden tegen de priesters: 'Deze wijze moeten jullie zelf maar op de proef stellen want wij zijn niet opgewassen tegen zijn wijsheid!'
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] Na deze onderhandelingen was het natuurlijk al middag geworden. Daarom vroegen een paar leerlingen Mij of het niet raadzaam was de tempel te verlaten en naar een middagmaal uit te kijken, nu Ik de Farizeeën zo goed als geheel overwonnen had en al het volk op Mijn hand was en in Mij geloofde.
Hoofdstuk 196: De vraag naar de belastingpenning - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Maar toen Abraham nog in het vlees op de aarde wandelde en de profetie tot hem kwam, dat Ikzelf ooit in het vlees in deze wereld zou komen als een Zoon der mensen - wat nu voor jullie ogen is vervuld - en hem ook beloofd werd dat hij Mijn dag en Mijn tijd in deze wereld zelf zou aanschouwen, vervulde hem dat met grote vreugde.(Joh. 8,56)
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] En Ik kan jullie geheel volgens waarheid verzekeren, dat hij Mijn dag en Mijn tijd op deze aarde ook heeft gezien en die nog voortdurend ziet en zich daar ten zeerste over verheugt. Zou hij dat ook kunnen als hij niet reeds lang geleden was opgestaan of wanneer hij geheel en al dood en, zoals Jullie geloven, voor eeuwig teniet gegaan zou zijn?'
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Ik zei: 'Wanneer jullie Mijn woorden niet geloven, zullen jullie de verschijning van Abraham, die gemakkelijk te realiseren is, ook niet geloven; Jullie zouden zeggen: 'Kijk toch eens wat een magiër deze man is en hoe hij ons zand rn de ogen wil strooien. ' Maar Ik zeg jullie: Ikzelf ben het leven en de opstanding; wie in Mij gelooft heeft het leven en de opstanding reeds in zich.
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Zo sprak het volk onder elkaar. Maar de ook weer aanwezige Farizeeën en schriftgeleerden hoorden niet hoe het volk over Mij sprak; maar wel hoorden ze dat Ik de Sadduceeën de mond gesnoerd had. Heimelijk waren ze daar heel blij mee omdat ze een grote hekel hadden aan de Sadduceeën. Maar nu kregen ze weer moed om verder te proberen of ze Mij misschien toch op een of andere manier in Mijn woorden konden vangen.
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Het volk echter was gewoonweg ontsteld vanwege Mijn grote wijsheid en zei bij zichzelf: Dit is werkelijk meer dan een gewone profeet; want Hij spreekt als een eigenmachtig heer. Als hij alleen maar een profeet zou zijn, zou hij met Zo spreken als een heer vol van de hoogste macht uit God; want wie zegt: 'Ik ben het leven en de opstanding Zelf; wie in Mij gelooft zal de dood niet zien, voelen en smaken, want hij heeft het leven en de opstanding reeds in zich!', - dat kan behalve God niemand over zichzelf zeggen! Wij weten echter dat aan alle joden een Messias is beloofd, wiens naam groot zal zijn. Want Hij zal heten Immanuel, dat is: God met ons. Deze mens moet het zeker zijn; want waar zou hij anders zulke macht en wijsheid vandaan hebben?'
Hoofdstuk 197: Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Ik zei: 'Hm, merkwaardig, als dat zo is, waarom noemt David Hem dan zelf in de geest een Heer, wanneer hij zegt: ' de Heer heeft gezegd tot Mijn Heer: ga zitten aan Mijn rechterhand, tot Ik je vijanden aan je voeten leg als voetenbank!'? Als David Hem echter Heer noemt, - hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?'
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] De Heer, Jehova dus, is toch zeker ook een Heer van David, dus ook zijn Heer geweest? En daarom heeft David zich ook niet verkeerd uitgedrukt toen hij zei: 'Mijn Heer sprak tot mijn Heer.' En wanneer hij zo heeft gesproken is het toch ook duidelijk dat die beide Heren, die door de manier van uitdrukken slechts schijnbaar twee heren lijken te zijn, in feite slechts één en dezelfde Heer zijn! Zelf zeggen jullie toch ook: 'Mijn geest sprak tot het verstand van mijn ziel'? Woont de geest van een mens dan soms niet in zijn ziel en is zodoende één met de ziel, ofschoon hij als de eigenlijke levenskracht in de ziel edeler en volkomener is dan de substantiële ziel zelf?
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Maar toen David zei: 'De Heer sprak tot mijn Heer', heeft hij daarmee alleen maar gezegd, dat de eindeloos baanhartige liefde in God haar wijsheid geheel doordrong en tegen haar zei: 'Ga aan Mijn rechterhand zitten, word Woord en Wezen, word één met al Mijn levensmacht, dan moet alles wat een vijand van het licht is, buigen voor de liefdelevenmacht in het licht daarvan!'
Hoofdstuk 198: De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)