15542 resultaten - Pagina 43 van 1037
... 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 ...
[9] Maar Ik richtte Mij tot het volk en zei: 'Dit slechte en overspelige soort mensen wil een teken zien! Maar er wordt hen geen ander teken gegeven dan het teken dat de profeet Jona eens gaf! (Matth.12:39) Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een walvis zat, zo zal ook de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het midden der aarde zijn.' (Matth. 12:40) (Daarmee wordt in de eerste plaats het graf aangeduid; maar in geestelijke zin betekent het, dat de ziel van de mensenzoon af zal dalen naar de gevangen zielen van de gestorvenen en ze persoonlijk vrij zal maken.)Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Daarom zeg Ik ook tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Er zijn een aantal redenen waarom dat bij jullie niet meer mogelijk is, want de boze geesten zijn allang geheel één geworden met jullie ziel en beheersen nu helemaal jullie eigen slechte, overspelige leven. Als Ik ze uit jullie zou verdrijven, dan zouden jullie ook je leven verliezen; maar mocht het zijn dat Ik je eigenlijke, oorspronkelijke leven kon behouden, dan zouden jullie daar toch niets meer aan hebben omdat je hele aard nu geheel en al duivels is geworden! Want als uit zo'n mens de onreine geest door Mijn macht wordt verdreven, dan gaat hij door dorre plaatsen, zoekt rust en vindt deze niet (Matth. 12:43). Dan zegt hij bij zichzelf: 'Ik ga weer naar mijn oude huis terug; want op de steppen en woestijnen vind ik geen rustplaats, en in de huizen, waar al genoeg bewoners van mijn soort wonen, word ik niet binnengelaten.' Als dan na dit voornemen de duivel weer bij zijn vroegere huis komt, dan vindt hij daar geen activiteit, en het is schoon en versierd. (Matth.12:44) Daarop gaat hij terug en roept nog zeven andere geesten, die slechter zijn dan hij. Met hun hulp kost het hem weinig moeite om zijn oude huis binnen te dringen, en dan wonen ze gezamenlijk in dat huis, en met zo'n mens wordt het dan nog veel erger dan het eerst was!
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Na deze les gaat Ahab door de volksmenigte weer terug naar zijn collega's, waarvan er één toch gemerkt had dat hij met Mij sprak. Die begon hem dan ook meteen scherp te ondervragen. Maar Ahab sloeg zich daar goed doorheen, en de strenge ondervrager moest hem ten slotte nog prijzen.
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Maar Ik keek niet meer naar de Farizeeën en begon Mij met het volk te onderhouden. Ik toonde hen aan, dat het tegenover God niet redelijk zou zijn om het Jodendom te verlaten, omdat het heil van alle mensen slechts van de Joden komt, en dat ze beter, zoals daarvoor al enigen in hun harten gedaan hebben, weer kunnen terugkeren tot het Jodendom vanwege het feit dat het anders niet mogelijk zou zijn om kind van God te worden.
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Ik zeg hem: 'Vriend, je praat en hebt Mij niet begrepen, terwijl degenen, die Mij begrepen hebben, niet spreken, hoewel ze toch net zo goed Grieken zijn als jij. Het zit hem zeker niet in de naam, maar in het geloof van het hart! Maar het is ook waar en iets om rekening mee te houden, dat het beter is een bedevaart naar Jeruzalem te maken en de feesten met passende en oplettende aandacht bij te wonen, dan een reis naar Delphi te maken en goede raad te vragen aan de dwaze Pythia!
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Toen je een vrouw wilde huwen, maakte je eerst een reis naar Delphi en vroeg daar voor veel geld aan de Pythia, of je gelukkig zou worden met de vrouw die je wilde nemen. Vertel eens, wat kreeg je als antwoord?'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[19] Maar als je Mij niet wilt geloven, vraag dan maar eens aan je buurman, die een jaar daarna voor net zo'n gelegenheid naar Delphi is gereisd, of zijn antwoord niet precies eender is als het jouwe! En hij is ongelukkig met zijn vrouw, omdat ze een grote slet is; maar het orakel had bij hem net zo goed gelijk als bij jou, en toch geef je er nog hoog van op! Oordeel nu zelf eens wat beter is, de tempel in Jeruzalem of het orakel in Delphi?!'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] De Griek zet grote ogen op na die uitleg en zegt: 'Meester, nu begrijp ik het! Dat kan alleen maar een God en geen mens weten. U bent Zelf God, of minstens Gods zoon en niet de zoon van een mens zoals wij ! Daarom zullen wij ons weer op de tempel richten, maar niet onder de tuchtroede van de Farizeeën, maar helemaal vrij! Maar deze Farizeeën moeten weg; want ze hebben ons te veel bedrogen en ons vrijwel al ons bezit ontnomen, geestelijk en lichamelijk! In naam blijven we dus Grieken, maar in waarheid in ons hart volmaakte belijders van Mozes en de profeten! We zullen ook jaarlijks naar Jeruzalem gaan en de tempel bezoeken; en als die afgesloten wordt, dan blijft de vreemdenzaal nog voor ons open, die toch ook bij de tempel behoort.'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met het volk, kwam moeder Maria met Mijn broeders; want in het huis van Kisjonah had zij gehoord dat Ik naar Jesaïra gevaren was en Mij daar ophield. Dat was voor haar een voetreis van een halve dag, en omdat ze zeer vroeg 's morgens van huis was weggegaan, was ze maandag 's middags in Jesaïra.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Enerzijds was het een huiselijke aangelegenheid waarover ze met Mij wilde spreken, anderzijds wilde ze ook over een geestelijke aangelegenheid spreken, omdat ze zoveel uit Kapérnaum over Mij gehoord had wat zij speciaal wilde vertellen. (Matth.12:46) Maar door het gedrang kon ze het huis niet in, zodat ze verplicht was buiten te wachten tot Ik naar buiten zou komen.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Maar Ik hief Mijn rechterhand op boven Mijn leerlingen en zei: 'Kijk, dat zijn Mijn moeder en Mijn broeders! (Matth.12:49) Want wie de wil doet van Mijn Vader Die in de hemel is, die is werkelijk Mijn broeder, Mijn zuster, Mijn moeder! (Matth.12:50) Ga echter naar buiten en zeg tegen de wachtenden dat Ik zal komen!'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Na enig zwijgen kwam de heer des huizes Baram naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Het is middag, en de maaltijd staat klaar voor U, Uw leerlingen en ook voor Uw aardse verwanten die buiten op U wachten. Zou U mij arme zondaar de eer en de genade willen bewijzen om het goed klaargemaakte maal te aanvaarden?'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Na deze woorden van Mij wendt Baram zich tot het volk en zegt: 'Beste buren! De goddelijke Meester is nu uitgesproken en zal hier in huis geen toespraken meer houden en zeker niets meer doen, gaan jullie dus nu rustig naar buiten, behalve Ahab; want de Meester wil met hem spreken.' Na deze woorden gaat het volk naar buiten behalve de Farizeeën.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Ik zeg: 'Weliswaar verwacht Ik aan de zee nog een andere maaltijd; maar omdat u Mij op zo'n passende manier heeft uitgenodigd, zal Ik u graag de eer en de genade bewijzen. Maar daar zeg Ik bij, dat Ik geen Farizeeër in de kamer wil hebben waar Ik eet, behalve de jonge Ahab, die Ik bij Mijn leerlingen opneem! Want hij zal zich bij zijn collega's, die hem zwaar zijn gaan verdenken toen ze hem daarnet heimelijk met Mij zagen spreken, wel nooit meer geloofwaardig kunnen maken. Zeg nu echter tegen het volk dat Ik hier in huis niets meer zal zeggen of doen, zodat het naar buiten gaat en plaats voor ons maakt; want in dit gedrang zou het op natuurlijke wijze moeilijk zijn om buiten te komen.'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Toen de Farizeeën die vloek hadden uitgesproken, greep Baram snel een behoorlijke stok en begon meteen zo hard mogelijk op de Farizeeën in te slaan, waarbij hij zei: 'Wacht, satansknechten, ik zal jullie eens het juiste loon uitbetalen voor je vloek!' Een Farizeeër, die de stok nog niet gevoeld had, riep: 'Er staat geschreven: 'Wee hem, die de hand aan een gezalfde slaat!' 'Dat weet ik', zegt Baram, 'en daarom gebruik ik nu juist die stok!' En Baram gaf ook deze gezalfde nu een proeve van de stok. Toen vluchtten alle slechte Farizeeën, uitgezonderd Ahab, naar buiten, waar het volk hen verder onder handen nam.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)