17481 resultaten - Pagina 426 van 1166
... 414 - 415 - 416 - 417 - 418 - 419 - 420 - 421 - 422 - 423 - 424 - 425 - 426 - 427 - 428 - 429 - 430 - 431 - 432 - 433 - 434 - 435 - 436 - 437 - 438 - 439 ...
[18] Toen ik me zo gelukkig in de hut bevond en me ook voldoende had gesterkt, nam mijn vriend me weer mee naar buiten, waar we een boot ontdekten op het heldere wateroppervlak van het meer; er zat een mens in die, met zijn hand aan het roer, op ons afkoerste. Ik vroeg mijn vriend wie die schipper wel mocht zijn. En hij zei: 'Hij komt af en toe bij ons over dit meer, waarvan wij niet weten hoe lang het is, en geeft ons altijd heel vriendelijk te kennen wat ons verder te doen staat. Daarna moeten we dan weer aan het werk. Wedoen dan weer het werk dat ons is aangeraden, werken met volle inzet en met vreugde en lust, en onze inzet wordt telkens gezegend door de God der joden. Toen wij naar deze omgeving kwamen zoals jij nu, zag het er nog woest en verlaten uit; alleen door onze vlijt en ijver is het in deze bloeiende staat gekomen. Ook jij zult nu voortaan zo met ons willen werken en daarbij ook de zegen ontvangen die wij hebben ontvangen!"Hoofdstuk 218: De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] In het huis was ook meteen het benodigde gereedschap te vinden voor het werk dat ons was aangeraden. We pakten het, opgewekt en blij, gingen naar de genoemde plaats en begonnen te werken. Maar toch werd ik angstig en bang, toen ik zag hoe groot de poel was; want er was daar zo'n enorme hoeveelheid verschrikkelijk uitziend ongedierte, dat ik tegen mijn vriend zei: 'Luister, eer wij die poel hebben drooggelegd, zijn er minstens honderd volle jaren op aarde voorbijgegaan!'
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Daarop zei mijn vriend: 'Wat maakt het ons uit, hoeveel jaar er op aarde voorbij zijn gegaan! Zo'n tijd bestaat hier niet, want hier heerst een en dezelfde eeuwige dag, en onze tijd ligt in onze wil. En deze poel is slechts een noodzakelijke uitbeelding van de onzuiverheid, die zich nog binnen in je hart bevindt, en hier is het vooral jouw taak om je daarvan te zuiveren door een ernstige wil en door geduld, wat je op aarde totaal vreemd was. Maar ik zal je helpen, dan zal ook deze vreselijke poel gauw en zonder al te veel moeite in een vruchtbaar stuk land veranderd worden!'
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Toen ik dat hoorde versterkte ik mijn wil en begon met alle geduld te werken. In het begin leek het wel alsof de poel nooit vol zou worden; maar langzaam aan werd het toch zichtbaar dat we niet tevergeefs werkten; en zo was die afschuwelijke poel dan ook al gauw helemaal gevuld met goede aarde, het ongedierte bezweek onder het gewicht van de aarde en werd voor eeuwig begraven en wij wonnen een goed en mooi stuk land en plaatsten er ook meteen een nieuwe woonhut op, die wij de aankomende nieuwelingen ter beschikking stellen, want wij helpen hen meestal op dezelfde manier vooruit als waarop de vriend, waarover ik spreek, mij vooruit heeft geholpen.
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] (De Heer): '(Julius Caesar): 'Dat verheugde mij zeer en ik begaf me met mijn vriend naar de oever van het meer. De schipper ging dadelijk aan land en zei: 'Daarginds aan de oever van het meer, rechts, landinwaarts, is nog een vreselijke poel, waarin zich nog allerlei verschrikkelijk ongedierte bevindt, dat af en toe de lucht van deze omgeving verontreinigt. Deze poel moeten jullie droogleggen! Gooi er net zo lang goede aarde in tot de poel, die niet erg diep is, opgevuld is, dan zullen jullie je omgeving daardoor flink verbeteren en er een vruchtbaar stuk land bij hebben!' Mijn vriend en ook ik bedankten hem met blijdschap voor deze raad. Hij voer snel weer weg en wij gingen onmiddellijk aan de werkelijk zware arbeid.
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[7] Julius Caesar zei: 'Op deze aarde zal dat door mij beschreven gebied zich wel nergens bevinden, maar toch is het zo dat het plaatselijk overal kan zijn; want waar ik ben, is ook dat gebied. Zo langzaam aan heb ik wel geleerd dat de plaats, de omgeving en alles wat mij in onze wereld als schijnbaar levenloze materie omgeeft, uit mijzelf is gegroeid -zoals in zekere zin een boom uit de aarde- of met andere woorden: ikzelf ben de schepper van de wereld die ik bewoon. Ik en mijn vrienden bewonen daarom ook eenzelfde landschap, omdat wij eenzelfde liefde, dezelfde wil en derhalve ook eenzelfde denkwijze hebben; maar op dezelfde plek kunnen ook nog talloze andere geesten wonen, en ieder in een andere omgeving. Dat is het grote verschil tussen ons, geesten, en jullie, nog aardse mensen.
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Allen waren tevreden met deze les en loofden Mijn wijsheid.
Hoofdstuk 220: Over geloven en zien - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[7] Cyrenius echter zei tegen Mij: 'Heer, Waarom mochten ook wij de geesten die mijn raadsheer zag en sprak eigenlijk niet zien en spreken?'
Hoofdstuk 220: Over geloven en zien - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] Cyrenius zei heel vriendelijk: 'Vriend, ik ken je nog van Ostracine en weet dat je je streng houdt aan jullie joodse wetten, en daarom was het nu ook mijn plicht om zo voor jullie te zorgen, dat jullie gemoed er niet door benauwd wordt. Maar wij, Romeinen, zijn gewend aan onze spijzen, die 's avonds meestal bestaan uit het vlees van dieren die jullie niet eten; voel je dus niet bezwaard, dat ik voor jullie speciale spijzen heb laten bereiden!'
Hoofdstuk 220: Over geloven en zien - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Allen waren tevreden met Mijn woorden en er werden verder geen vragen meer gesteld over het begin van het menselijk geslacht op deze aarde.'
Hoofdstuk 221: Adam en Eva, de eerste mensen van de aarde De pre-adamieten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Kijk, mijn beste, jonge, uiterst wijze en wonderbaarlijk machtige man, u zou ons, Romeinen, ook wat dat betreft een goed en waar advies kunnen geven! Die oude Foeniciërs schijnen vaartuigen gehad te hebben, waarmee ze zelfs snel en veilig een heel eind de grote oceaan op konden varen. Wij , Romeinen, moeten ons altijd beperken tot het varen langs de oever en durven alleen maar op rustige dagen en tijden op volle zee te varen. Hoe denkt u daarover?'
Hoofdstuk 222: De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, het is niet zo gemakkelijk om een echt goed advies te geven! Want wat zou je er aan hebben wanneer je het tenslotte toch niet ten uitvoer zou kunnen brengen?
Hoofdstuk 222: De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] Allen waren vol verbazing over Mijn belerende woorden en zelfs Jozef zei: ' Zo wijs en waar heb ik hem zelfs nog bijna nooit horen spreken!'
Hoofdstuk 223: De weg tot geestelijke voleinding - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] (De Heer): 'Daarmee was ook Jozef het eens en wij gingen toen rusten en reisden de volgende morgen, door Cyrenius en enkele dienaren van hem begeleid, naar de woning van onze Griek; want Cyrenius wilde zich overtuigen van Mijn wonderbaarlijke bouwwerk bij de Griek.
Hoofdstuk 224: Aankomst in Nazareth - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[20] Ik zei: 'Ik acht Me eerder in staat de vissen in de zee te bekeren dan onze rabbi's! Ik raad je ook aan dat noch Jacobus noch jij thuis iets vertellen van wat zich hier allemaal heeft afgespeeld, want dan zouden jullie grote moeilijkheden met de rabbi's krijgen. Want hun hart is verstokter dan de hardste steen en hun ziel is veel onreiner dan een zwijn in een stinkende poel, en liever bouw Ik nog duizend stallen voor de zwijnen van de Grieken en andere heidenen waar dan ook, dan dat Ik één woord zou verspillen aan onze uiterst domme, duistere en kwaadwillende rabbi's in Nazareth, Kafarnaüm en Chorazin! Maar er zal nog wel een tijd komen waarin Ik ook daar overal Mijn mond open zal doen, - maar niet om hen te troosten, maar als een gericht over hen, wanneer hun boze maat vol zal zijn!"
Hoofdstuk 223: De weg tot geestelijke voleinding - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)