17481 resultaten - Pagina 435 van 1166
... 423 - 424 - 425 - 426 - 427 - 428 - 429 - 430 - 431 - 432 - 433 - 434 - 435 - 436 - 437 - 438 - 439 - 440 - 441 - 442 - 443 - 444 - 445 - 446 - 447 - 448 ...
[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats te verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] (De Heer:) 'De mens, die met een eigen levensbewustzijn is begiftigd, houdt echter de eindeloze scheppingsruimte en het ongekend vele dat zich daarin bevindt voor stom, dood en zonder intelligentie. Dat dat voor de mens zo lijkt te zijn, heeft een wijze reden die ligt in het feit dat zijn levensbewustzijn de volle godgelijke levenszelfstandigheid moet kunnen verwerven. Daartoe is de mens, door Mijn wil, volledig afgezonderd van het algemene levensbewustzijn met zijn eindeloze en hoogste intelligentie, opdat het levensbewustzijn van de mens zich in zichzelf zal vinden en zich daardoor langs de als het ware van buitenaf geopenbaarde weg ook zelf zal ontwikkelen en bevestigen voor het eeuwige zelfstandige voort levert.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Waarom ook dat toegelaten wordt, weet Ik heel goed, en sommige van Mijn oude leerlingen weten het voor een deel ook; jullie anderen zullen alles daarover echter nog wel te weten komen.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Nu zei Lazarus: 'Heer en Meester! Deze uitleg van U overtreft alles wat wij tot nu toe van U gehoord en gezien hebben, en het wordt mij nu pas volkomen duidelijk waarom U, als Zelf een mens, bij ons bent gekomen om ons te onderwijzen over God en over onszelf omdat wij door U bestemd zijn om eeuwig voort te leven in de hoogst mogelijke zelfstandigheid, wat wij echter eerst door onze zelfwerkzaamheid volgens Uw leer uit vrije wil moeten, willen en met Uw hulp ook zullen verwerven.
Hoofdstuk 30: Over het kennen van de toekomst - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Daarop zei ook Agricola: 'Ja, dat is ook voortdurend mijn zorg! Ook mij begint het steeds helderder wordende licht in mijn hart erg te benauwen, omdat ik daarbij maar al te duidelijk zie hoever de anderen, ja bijna de hele mensheid, daarvan afstaat. Heer en Meester, de toekomst is voor U even bekend als onze gedachten en verlangens, daarom zou U ons wel een bepaalde tijd kunnen aangeven, waarin toch zeker het grootste deel van de mensen zich kan verheugen in een hoger en waar levenslicht!'
Hoofdstuk 30: Over het kennen van de toekomst - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Daarom moeten jullie niet al te ijverig zoeken naar hoe de toekomst eruit ziet, maar wees tevreden met wat jullie voor het heil van je ziel moeten weten, en neem dan ook genoegen met het feit dat Ik in Mijn liefde en wijsheid dat weet, en beslist alles zal laten geschieden op de manier zoals het te allen tijde voor de goede of wellicht ontaarde mensheid zeker het beste zal zijn, dan zullen jullie ook iedere slechte en goede toekomst kunnen verdragen!
Hoofdstuk 30: Over het kennen van de toekomst - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de aanwezigheid van een boze geest in die man.
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] 'O armzalige muggen van mensenlarven, willen jullie mij uit dit gehuurde huis verdrijven?! Alle Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er nog maar een steen gereed lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was ik de beroemde koning Cyaxares* (Koning van Medië (624 584 v.Chr.).) de eerste met die naam, ik heb de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydië. Mijn tweede dochter Mandane werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder van de beroemde Cyrus, wiens vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet te weten!
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Dit huis van vlees echter, dat ik nu naar eigen goeddunken bewoon en waar ik mij niet uit laat verdrijven, stamt af van mijn bloed, en ik bezit het daarom met recht! Daarom is al jullie inspanning om mij daaruit te verdrijven tevergeefs; ik kan mij in dit huis van mij gedragen zoals ik wil!'
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] En zo heeft deze onder de mensen voorkomende en zeer ernstig uitziende zaak in tijden van het grootste gebrek aan geloof ook absoluut goede kanten, zoals jij dat bij jouw Illyriërs zelf zeker hebt waargenomen.
Hoofdstuk 32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Wat nu evenwel die Illyrische bezetene en ook zijn omgeving betreft: hij leeft nog en is nu van zijn plaag bevrijd, en zijn omgeving gelooft nu in één, hem weliswaar nog onbekende God, alsook in de onsterfelijkheid van de ziel, en als iemand van jullie daar binnenkort zal komen in Mijn naam, zal hij het bij die mensen en ook in de wijde omtrek van dat land gemakkelijk hebben om de mensen tot het ware geloofslicht te bekeren en hun bijgeloof te gronde te richten. - Heb jij, Agrippa, dat nu goed begrepen?'
Hoofdstuk 32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Als een ziel echter reeds hier volledig doordrongen is van de liefde tot God, dan wordt haar materieel individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze aarde, als bakermat voor de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet veranderd, maar door Mijn toedoen zal ze desondanks, al naargelang de voortdurend toenemende behoeften van haar intelligentie en de daaruit voortvloeiende zaligheid, door de hele oneindigheid kunnen trekken, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats van haar individuele zijn ook maar een haarbreed te hoeven wijzigen, evenals ook Ik die in de geest niet verander en toch in de hele oneindigheid overal tegelijk aanwezig ben.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele anderen: 'Heer en Meester, wij danken U voor deze uitleg, die voor ons allemaal heel nodig was; want wij zijn allemaal herhaalde malen in de gelegenheid geweest om bezetenen van allerlei soort en aard te zien en te observeren, en wij wisten de zaak onmogelijk anders te verklaren dan dat zulke ongelukkigen door zeer reële duivels bezeten zijn en derhalve ook hun prooi zijn, wanneer zij zich daar niet van kunnen bevrijden.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Door een dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren wij genoodzaakt om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te beschouwen, door God reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij haalden heimelijk onze schouders op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid, en wel in het bijzonder wanneer wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag van de bezetene als ook van de vroomheid van zijn ouders in alle opzichten konden overtuigen, wat ons werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft deze zaak absoluut een heel ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon blij dat wij door Uw genade ook daarmee in het reine zijn gekomen.'
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Nu kwam weer één van de in Emmaüs bekeerde Farizeeën die een schriftgeleerde was, naar voren en zei: 'Heer en Meester! Wij weten nu wel hoe het naar waarheid gesteld is met de bezetenen en wie in de grond van de zaak de boze geesten zijn, waardoor hier en daar het lichaam van een mens in bezit wordt genomen; maar in de Schrift wordt niettemin heel nadrukkelijk gesproken over de werkelijke, aartsboze duivels en over hun vorst, satan, en tevens gezegd dat satan, die ook Lucifer genoemd wordt, en een ontelbaar groot aantal engelen die zich naar hem gericht hebben door God verstoten zijn en in het eeuwige hellevuur zijn geworpen.
Hoofdstuk 34: Het wezen van satan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)