Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 448 van 1112

...  436 - 437 - 438 - 439 - 440 - 441 - 442 - 443 - 444 - 445 - 446 - 447 - 448 - 449 - 450 - 451 - 452 - 453 - 454 - 455 - 456 - 457 - 458 - 459 - 460 - 461  ...
[8] De weduwe stond op het punt de Grieken, die zich erg verbaasden over de snelle bereiding van het ochtendmaal dat Ik voor hen had besteld, te vertellen hoe het was klaargemaakt.
Hoofdstuk 42: De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon getuigen tegenover het volk. (20.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Als jullie meer te weten willen komen over Mijzelf, ga dan naar de weduwe, waar de Grieken zich nu ook nog bevinden! Zij zullen jullie wel vertellen wat ze uit Mijn mond hebben gehoord.'
Hoofdstuk 44: De juiste verering van de Heer De Heer trekt door Samaria - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Allen zeiden, terwijl ze zich op de borst sloegen: 'Heer, dat willen en zullen wij doen, zo waar wij ons met onze eigen handen op de borst slaan en zo waar wij, door u opnieuw daartoe aangespoord, in de God van Abraham, Isaäk en Jacob geloven en al Zijn geboden precies willen houden, ook in al onze kinderen en kindskinderen tot aan het einde der wereld, als God ons wil helpen!'
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] Hierop stegen alle rovers van hun lastdieren, wierpen zich op hun knieën en smeekten Mij om barmhartigheid.
Hoofdstuk 47: De verandering van de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Daarop begon dit verschijnselovereenkomstig Mijn wil te verdwijnen; maar in plaats daarvan begon de aardse hemel zich met zware dichte wolken te vullen. Het duurde geen half uur, of er begonnen vanuit het zuiden zulke heftige orkaanwinden te woeden, dat de rovers en zelfs Mijn leerlingen Mij begonnen te vragen om hen niet te gronde te laten gaan.
Hoofdstuk 47: De verandering van de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Olgon en ook enkele van zijn metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwijgen! Want ook wij zijn onverzoenlijke vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slimme jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden, opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zouden storten, die toch al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot stervens toe zouden onderdrukken.
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat wij mannen naar Jehova's hart waren; maar toen wij mettertijd zelf ontdekten hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen van de joden begonnen te vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen naar zich toe trokken, echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog vele andere gruweldaden pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in Mozes varen en gingen wij voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke joden niet veilig voor ons! Daarom hebben we ook kleren van Grieken en Romeinen aangetrokken, om als zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke joden dan Grieken en Romeinen van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de armen hebben wij echter nooit iets weggenomen, maar hun wel vaak wat geschonken, met name als wij zo'n echt rijke buit te pakken hadden gekregen.
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Daarmee stelden de leerlingen zich weer tevreden. Een paar passen verderop was echter een ruime grot. Toen de storm steeds heviger werd, de ene bliksem duizendmaal duizendvoudig op de andere volgde en de regen in stromen uit de wolken begon te storten, grepen de rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de grot in, terwijl Ik met Mijn leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar één regendruppel geraakt te worden.
Hoofdstuk 47: De verandering van de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[13] Toen Ik dit had gezegd reisde Ik met Mijn leerlingen weer heel snel verder, en voor de bekeerde rovers zich omdraaiden, waren wij al ver bij hen vandaan.
Hoofdstuk 48: De Heer zegent de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[2] Toen wij binnen enkele ogenblikken helemaal uit hun blikveld verdwenen waren, waar ze zich opnieuw hevig over verbaasden, gingen ze op weg en reisden terug langs de woestijn, tot de plaats waar hun vrouwen en kinderen met hun bezittingen in een grote, moeilijk toegankelijke grot woonden, die van de storm verschoond was gebleven en ook niet vol modder was geraakt. Toen de zeventig mannen zo snel in de grot terugkwamen, waren hun vrouwen en kinderen, die nog beefden van vrees en angst vanwege de plotseling ontstane, ongehoord hevige storm, verbaasd dat ze zo snel en zonder buit teruggekeerd waren.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] Want al na een paar weken werd Mijn zegen overal in de woestijn merkbaar, en vele Samaritanen en Grieken, die door deze voormalige woestijn reisden, deden hier en daar ijverig navraag wie die woestijn zo in cultuur had gebracht, en niemand kon hun uitsluitsel geven. Degenen die het wel wisten, lieten zich echter niet veel onder de andere mensen zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen er enkele vruchten begonnen te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden erover aan wie het land toebedeeld zou moeten worden, als het niet al een eigenaar had die zich daar gevestigd had.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Maar de rechter zei: 'In welk land er ook maar een sinds onheuglijke tijden volkomen woestijn bestaat, die niemand in bezit heeft, en waar zich ook nooit een landeigenaar bij een rechtbank heeft gemeld voor het bezit ervan, is zo'n woestijn vrij en wordt die door de rechtbank ook als bezit toegewezen aan de eerste de beste die zichzelf bezitter heeft verklaard. Omdat deze mannen, aan wie deze voormalige totale woestenij haar cultivering te danken heeft, zichzelf nu bezitters hebben verklaard, wordt hun het onaanvechtbare bezit van rechtswege toegewezen.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Omdat ze echter een woestijn in cultuur hebben gebracht, die tevoren niemands eigendom was, hebben ze ook nog het voordeel dat ze twintig volle jaren vrijgesteld zullen zijn van ieder soort belasting. Als ze evenwel na een goede oogst uit vrije wil kiezen voor een schatting ter ere van de keizer, zullen ze zich bij alle hachelijke aangelegenheden kunnen verheugen in de bijzondere bescherming van de kant van Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd en aldus bevolen!'
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[13] Door deze rechtshandeling ging dan ook in vervulling, dat niemand de zeventig gezinnen het bezit van de gecultiveerde woestijn kon betwisten. Binnen enkele jaren was deze streek een van de vruchtbaarste en werd door alle reizigers erg bewonderd; en de bezitters hadden zich reeds na een jaar vrijwillig bij de rechtbank gemeld om een schatting ter ere van de keizer te betalen en werden daardoor tot Romeinse burgers verklaard en gemaakt, wat hun veel voordelen opleverde.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] Toen zijn nieuwsgierigheid hem teveel parten begon te spelen, wendde de waard zich allervriendelijkst tot een van de leerlingen die het dichtst bij hem stond, en wel tot Thomas, en zei (de waard): 'Vriend, sta mij toe dat ik je iets vraag!'
Hoofdstuk 50: De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  436 - 437 - 438 - 439 - 440 - 441 - 442 - 443 - 444 - 445 - 446 - 447 - 448 - 449 - 450 - 451 - 452 - 453 - 454 - 455 - 456 - 457 - 458 - 459 - 460 - 461  ...