1796 resultaten - Pagina 46 van 120
... 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 ...
[4] Nadat de echtgenoot dat gezegd zou hebben, zou hij zijn vrouw verlaten. En als dan de vrouw een dergelijke heilige ernst zou bemerken, zou zij zich op de grond werpen en beginnen te huilen en te weeklagen over haarzelf en haar onvergeeflijke ongehoorzaamheid tegenover haar echtgenoots heilige kracht uit God en zij zou zich van treurigheid in het stof van de aarde wentelen. Daar de echtgenoot nu de grote ernst van het berouw van de vrouw zag, zou hij bij zichzelf zeggen: 'Zij heeft een geweldig berouw over haar zonde en weet zich geen raad en weet niet wat ze moet doen tegenover mijn gestrengheid die een bescherming vormt voor de heilige, vanuit God bij mij horende kracht, en haar gejammer doet de stem van mijn afgezant verstommen. Daarom zal ik het harde woord in mijn hart breken en mij alleen door mijn zeer toegevende liefde laten leiden en vóór de tijd naar haar toegaan en haar troosten en ik wil haar aanraken en haar tranen drogen en haar weer als mijn vrouw aannemen!'Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] O kinderen, wie kan zo'n oneindige Liefde begrijpen?! Waar is het hart, dat in zijn hoogste staat van ontbranding ook maar het oneindig kleinste deel verdragen zou van een dergelijke Liefde, die in staat is de grote God, de heilige Vader naar ons toe te trekken, erbarmen te hebben met onze nietigheid en tenslotte vanuit een dergelijke Liefde Zichzelf met onze nietigheid te bekleden om alles, alles, alles voor ons te worden?!
Hoofdstuk 47: Over de grootheid en diepgang van Gods woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[13] Want als het lichaam wil rusten, moet de ziel vrede hebben; anders rust het lichaam slecht en kan de geest zich intussen niet in de zelfbeschouwing en gelijkwording met zijn oervorm in God oefenen. Zoals de slaap als rust voor het lichaam een weldaad van God door de natuur is, zo is de vrede van de ziel die innerlijke, stille warmte van de eeuwige liefde waaruit de geest dan die stof zal bereiden, waarmee hij zich volledig zal ontwikkelen om daardoor te eniger tijd wederom een goed vat ter opname van de liefde en zodoende van het leven vanuit God te worden.
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] Vandaar, o vader van mijn vaderen, onthoud mij de zegen van mijn legerstede niet en geef mijn ziel vrede, opdat zij verheugd in de liefde van God zal mogen rusten om dan krachtig te getuigen van de grote genade in de geest en alle waarheid vanuit het eeuwige erbarmen. Amen."
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[18] Henoch antwoordde met alle liefde en eerbied: "O vader van mijn vaderen! De bergen zijn vol van jouw zegen en je rustplaats is door Hem aanschouwd, die je reeds had gezegend, nog voordat een menselijk oog omhoog gekeken had naar de lichte woningen van de grote, heilige Vader. Maar indien de heilige, grote Vader jou en alles wat Hij je heeft gegeven, gezegend heeft, wat zou het dan voor zin hebben van mij een zegening te verlangen, terwijl ikzelf nauwelijks een klein deel van jouw zegen vanuit God vertegenwoordig?!
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[21] Zie, ik heb niets anders ontvangen dan de liefde en kan dan ook slechts deze teruggeven, zoals ik haar ontvangen heb! Maar de zegen is alleen aan jou gegeven en wijzelf zijn jouw zegen; laat daarom je ziel vanuit God in alle vrede rusten! Amen."
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[26] En Henoch zei: "Ja, vader Adam, mijn vlees is uit Eva en mijn ziel uit jou en mijn geest uit God! Waarom zou ik niet degene kunnen zijn die jij hebt gezegend, of Abel of jouw gezegend zaad, omdat mijn geest en Abels geest toch een en dezelfde geest vanuit God zijn! Daarom rust zacht in God in de vrede van je ziel en ook jij, lieve moeder Eva! Amen."
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] Toen zij weer geheel zichzelf geworden waren, stond Adam op en zei tegen de kleine groep aanwezigen: "Kinderen, hebben jullie het nu met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord? Ja, jullie hebben de Heer der eeuwigheid gezien, de God van de oneindigheid, ja, onze meest liefdevolle, heilige Vader heb je gezien en Zijn onuitsprekelijk zoete stem gehoord! Ja, Hij is zoals Hij was toen ik Hem zag, en dat was nog eer Hij gezien werd door een sterfelijk oog, dat nu omhuld is door de drievoudige nacht van de dood. En Zijn stem is dezelfde onveranderde stem vol macht en kracht. Door haar oneindig zoete klank verlieten zonnen en werelden gehoorzaam hun niet-zijn en in onbegrensde eerbied dat en daar werden, wat en waar zij zijn, ja door die klank werd zelfs de machtigste en grootste geest wat hij nu is: een onmachtige worm in het stof van de aarde, hier voor je ogen; want ikzelf ben als een ellendig, slecht, ondankbaar schepsel op zijn plaats gekomen door en vanuit mijzelf!
Hoofdstuk 47: Over de grootheid en diepgang van Gods woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[24] O Gij grote, heilige Vader, de aarde zal nauwelijks tienmaal zo lang door mensen bewoond worden als ik haar heb bewoond en haar volgens Uw heilige wil nog lijfelijk zal bewonen; doch al leefde ik tot aan het einde, wat zou er op deze aarde nog aan te wijzen zijn, dat mijn hart meer zou zegenen dan wanneer U, O Jehova, mij mijn Abel weer terug zou geven?! Doch ook deze mij onmogelijk te vervullen schijnende wens is nu op zo'n heerlijke wijze vervuld! O Jehova, ik kan U niet genoeg bedanken voor die oneindige genade, dat U in Henoch mij mijn Abel en daarmee alle zegen weer teruggeven hebt aan mij, die U waardig hebt bevonden dat uit zijn geslachtslijn eens een telg voort zal komen, die als een grote, heilige broeder voor al mijn kinderen vanuit U zal zijn! O Jehova, neem genadig mijn diepe dank aan!
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] "Henoch, jij uitverkoren tong van Gods eeuwige liefde, zie, ik noemde je 'Abel'; maar ik heb aan jou een onrecht begaan en was ondankbaar tegenover God! Want kijk, Abel was weliswaar mijn eerste gezegende zoon die God mij had gegeven en hij was bijgevolg een lieveling van mijn hart en een getrouw werkruig in Gods hand, mij gegeven om mij te redden; maar jou heeft de Heer nu op mijn latere leeftijd als een versterkende zalf tot mij gezonden, opdat de wond in mijn hart door Kaïn geslagen, in mijn laatste jaren geheeld zou mogen worden. Want als je nu slechts Abels ziel en geest gehuld in Henochs lichaam zou zijn, dan zou jij zijn wat Abel was en zou je gelijk zijn aan mijn lieve Seth, die de Heer mij in de plaats van Abel heeft gegeven; maar jou heeft de Heer vanuit Zijn liefde opgewekt en Hij heeft deze liefde in Jareds zaad gelegd, opdat je een reine vrucht van liefde zou worden om daarna al je vaderen en broeders de zachte weg van de liefde te wijzen, en ook om aan te tonen dat de liefde meer is dan al onze wijsheid die ten val kan komen, terwijl de liefde bergen en rotsen uit het slijk van de zee weet te maken.
Hoofdstuk 50: Henochs ochtendoverdenking - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] "Mijn zoon, kijk, ik kon heden van vreugde niet slapen, omdat jij in de ogen van God zoveel genade gevonden hebt! Want niemand, behalve Seth, zou uit heilige schroom ooit gewaagd hebben na zonsondergang de geheiligde woning van Adam te betreden, - en jij mag er nu zelfs in wonen! En dat nog temeer, omdat wij allen gisteren nog oog - en oorgetuigen waren van de onmetelijke genade, die deze woonstede vanuit de allerhoogste hoogte van God te beurt gevallen is!
Hoofdstuk 51: Jareds vreugde over zijn zoon Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] "O lieve vader Jared, je kent je zoon immers, al het zijne is toch ook het jouwe, omdat ik niets heb wat ik niet tevoren van jou ontvangen heb. En mijn liefde is van jou afkomstig en mijn vreugde is jouw zegen en door mijn ogen kijkt een ziel vanuit jou en jouw bloed stuwt door mijn aderen en al mijn organen zijn vanuit jou. En zo heb je ook mij steeds over God en Zijn liefde onderwezen en maakte je mij opmerkzaam op Zijn genade en zie, daarom is heel mijn doen en laten jouw werk door de grote genade van boven en alles wat ik doe is je niet onbekend; maar zie, degene die mij nu uitgezonden heeft is meer dan jij of ik: het is ons aller aartsvader Adam! Waarom hij mij hierheen heeft gestuurd moet in de eerste plaats alleen hij weten, omdat hij onder ons allen de eerste op aarde is en omdat wat hij mij toevertrouwde noch het mijne noch het jouwe, maar het zijne is.
Hoofdstuk 51: Jareds vreugde over zijn zoon Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[5] Toen Adam zijn zegen uit Mij aan al zijn kinderen had gegeven en daarbij ook degenen in de diepte goed bedacht had, braken de eerste stralen van de morgenzon door langs de wijde horizon en Adam weende van vreugde over de aanblik daarvan, omdat zijn ogen Mijn genade weer mochten zien stralen over de uitgestrekte vlakten van de aarde. De door de nacht koud geworden grond in de bergen, waar het altijd kouder is dan in de dalen, - wat ook heden nog het geval is - begon door Mijn barmhartige liefde vanuit de zon weer op te warmen.
Hoofdstuk 52: Henochs morgenlied - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[7] En toen Henoch deze wens had gehoord, zie, daar begon hij dadelijk vanuit de liefde te spreken en zijn woorden luidden als volgt:
Hoofdstuk 52: Henochs morgenlied - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[17] O vader, omdat ik toch al voor je spreek, laat mij daarom nog verder spreken vanuit mijn hart, dat inziet, dat het waarachtig onredelijk en buiten alle ordening is, dat indien iemand een groot en een klein vat heeft en hij doet dan in het grote weinig en in het kleine waarin niet veel plaats is veel, en het valt er buiten omheen, zodat het vertrapt wordt, terwijl het grote vat waarin ruimschoots plaats zou zijn, bijna leeg staat! Ons lichaam met zijn zintuigen is het kleine vat, dat wij steeds geweldig overladen; op onze geest der liefde als het eindeloze grote vat, letten wij bijna niet en doen er daarom ook maar heel weinig in!
Hoofdstuk 52: Henochs morgenlied - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)