17481 resultaten - Pagina 459 van 1166
... 447 - 448 - 449 - 450 - 451 - 452 - 453 - 454 - 455 - 456 - 457 - 458 - 459 - 460 - 461 - 462 - 463 - 464 - 465 - 466 - 467 - 468 - 469 - 470 - 471 - 472 ...
[19] N a deze woorden bedankten ze Mij en bleven, en begonnen met Mijn oude leerlingen te spreken.Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Ik zei: 'Vriend, meer van zulke heidenen zoals jij, en het zal weldra licht en helder worden onder de mensen op deze aarde! Maar helaas zijn er maar weinig van zulke mensen en heidenen, en daarom staat de mens ondanks Mijn komst naar deze aarde in het algemeen een lange geestelijke nacht te wachten, waarin nog vele gevechten pro en contra gevoerd zullen worden, maar daarbij zal de ware overwinning van de eeuwige waarheid over de nacht van al het valse en boze onbeslist blijven.'
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] En kijk, daarom neem Ik dan ook leerlingen aan en onderwijs Zelf, zoals een echt wijze vader zijn kinderen onderricht, wat ze moeten geloven, kennen en vervolgens doen; want als Ik hen met geweld in één klap met Mijn geest zou vervullen, dan zou het gedaan zijn met hun eigen zelfstandigheid, met hun eigen zoeken, vorsen, beproeven, kennen, geloven en willen, maar ook met hun individuele leven en met de vrijheid daarvan.
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Toen hij de paarden buiten aan de knechten had overgegeven, kwam hij direct in de grote kamer naar ons toe en zei (de hoofdman) tegen Mij: 'O grote Heer en Meester! Pas toen jullie de herberg verlaten hadden, ben ik als uit een droom ontwaakt en wilde mij toen geheel en al aan U aanbevelen, maar toen waren jullie al verdwenen. Daarop werd ik gegrepen door een alles overheersend verlangen om U nog eenmaal te zien, te spreken en te horen. Ik liet mij dan ook onmiddellijk uit Bethlehem de beste rijpaarden brengen en reed met deze vrienden van mij in snelle draf hierheen en hoorde buiten van de mensen van dit huis, dat U hier een kleine rustpauze genomen hebt. Toen sprong mijn hart op van vreugde. Samen met mijn metgezellen sprong ik in allerijl van het paard en haastte mij naar binnen, en nu ben ik hier om U te begroeten, en om U van gans er harte te bedanken voor de eindeloos grote genade die ik van U tot heil van mijn heidense ziel ontvangen heb. Neem daarom, o Heer en Meester, deze dank ook genadig van mij aan!'
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] De hoofdman zei: 'Ja, Heer en Meester, dat is mij nu helemaal duidelijk geworden! De uiterlijke lichamelijke mens is dus alleen maar door God aan de ziel gegeven als een steun voor haar zelfontplooiing en is voor het grootste deel onderworpen aan de macht van Gods wil, maar is toch zo ingericht, dat de ziel zich daar ook van kan bedienen zoals zij wil. Als ze zich daarvan bedient volgens Uw wil, die ze door Uw leer goed kan kennen, dan strekt dat haar tot groot voordeel, omdat ze zich zo in het lichaam kan ontwikkelen tot het ware zelfstandige en eeuwige leven; maar als ze zich van haar lichaam bedient op een manier die tegen Uw orde ingaat, dan leidt dat zeker en kennelijk noodzakelijk tot haar verderf Maar daar komen we nu op een punt, waar ik reeds lang op weloverwogen gronden bij mijzelf ernstige kritiek op gehad heb ten aanzien van een wijze en beslist almachtige God en Schepper!
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Kijk, hoeveel duizendmaal duizend mensen zijn er buiten hun schuld in de diepste nacht van hun ziel terechtgekomen en moeten daarom dan ook allemaal verkommeren en te gronde gaan, omdat ze misschien nog in geen duizend jaar het geluk zullen hebben om van Uw hier uitgesproken leer ook maar één woord te vernemen! Maar hoevelen zijn er reeds sinds zeker vele duizenden jaren op aarde te gronde gegaan, die nooit van Uw leer iets hebben kunnen vernemen! Deze lange lichtloze handeling, tot zekere ondergang van zo talloos vele zielen, komt mij van de kant van Gods aller goedgunstigste en meest wijze voorzienigheid als heel erg triest voor.
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Ik voor mij wil U nu absoluut niet met zulke bedenkingen tegemoet treden, maar ik weet dat ze in de mensen reeds heeloude en diepe wortels gevormd hebben en wij, mensen die van de waarheid van Uw leer en van het bestaan van de ware Godheid in U nog zo doordrongen zijn, zullen zonder speciale hulp van U wel nooit in staat zijn om al die duizend maal duizend dwalingen bij de mensen met succes uit te roeien. Want al zullen wij, zelfzwakke mensen, hun nog zo getrouw mogelijk vertellen wat wij zelf hebben gezien en gehoord -wie zal ons dan geloven?
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Dus hebben wij daarvoor dan ook voortdurend bijzondere hulp van U nodig, o Heer en Meester, anders is al onze arbeid en inspanning tevergeefs, en is het naar mijn mening beter om de mensheid ook voor de hele verdere toekomst in haar duistere waan ten onder te laten gaan, zoals ze ook duizenden jaren vóór ons te gronde is gegaan en in een volledig niets is overgegaan. Want wat kan een almachtige en eeuwige God aan zo'n wereld vol mensen gelegen zijn, en wat voor belang zouden de te gronde gegane en eeuwig niet meer bestaande mensen hebben bij een God?
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn zeer oprechte vriend, jij zou met je scherpe opmerking helemaal gelijk hebben, wanneer de zaken tussen God en de mensen er zo voor stonden als jij vanuit jouw opgedane ervaringen uit naam van de hele mensheid nu voor Mij uiteengezet hebt; maar de zaken liggen heel anders en zodoende heeft jouw scherpe beschrijving van de verhouding tussen God en de mensen geen andere oorzaak dan een volslagen gebrek aan kennis van die verhouding tussen God en de mensen.
Hoofdstuk 128: De verhouding tussen God en de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Wanneer God de mensen niet nodig gehad zou hebben voor een steeds grotere verzadiging van Zijn liefde, zou Hij ze ook nooit geschapen hebben; maar aangezien Hij ze geschapen heeft, bekommert Hij Zich ook om hen en om hun eeuwige behoud en laat daarmee zien dat Hem aan de mensen alles gelegen is. Daarom zou de mensen ook alles aan God gelegen moeten zijn! Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Toen wij het huis binnenkwamen, ontvingen de zusters van Lazarus en Maria van Magdala ons met veel liefde en vriendelijkheid en ook Mijn Rafaël met enkele jongens die nog wakker gebleven waren en die het meeste talent hadden en een groot verlangen hadden om Mij weer te zien.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Ik zei: 'Vriend, laat jouw bezorgdheid maar aan Mij over! Deze jongen is allang Mijn dienaar en weet zelf heel goed wat hij moet doen en hoeveel hij van de ene of de andere spijs kan eten. Als het niet goed was wat hij doet, zou Ik het hem wel zeggen. Als hij nu niet zo gegeten had dat het jullie enigszins bovennatuurlijk moest voorkomen, zou hij immers niet zo sterk jouw aandacht getrokken hebben; maar aangezien jij nu opmerkzaam op hem bent geworden, zul je van hem ook nog andere dingen horen en dan zal het je niet meer zo verbazen dat hij iets meer dan een gewoon mens aan spijs en drank tot zich kan nemen. Vanaf nu kun je je wel tot hemzelf richten.'
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven en van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen volgens de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze aarde hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor een magiër en de middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in gevaar en daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld uitgaan.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Ik zei: 'Wie spreekt, zoals jij gesproken hebt, neemt de waarheid serieus en Ik geef hem dan graag een echt licht; maar wie koud noch warm is, maar lauw, die is Mijn levenslicht ook niet waard en zal het ook niet ontvangen zolang het hem daar ook niet in volle ernst om te doen zal zijn. Maar Ik weet dat het heel veel heidenen onder jullie daar allang serieus om te doen was, terwijl de joden steeds lauwer en lauwer geworden zijn; daarom zal het licht nu ook van de joden worden afgenomen en in alle overvloed aan jullie heidenen gegeven worden. Maar zorg en waak ervoor dat het daarna bij jullie niet tot een nieuw heidendom overgaat; want dat zou nog erger zijn dan jullie huidige heidendom! jullie zullen daar weliswaar voor zorgen, maar het optreden van valse profeten uiteindelijk toch niet kunnen verhinderen. Waak dus allemaal en hoedt je voor de valse profeten, die je gemakkelijk aan hun werken zult herkennen!'
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)