Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 466 van 1088

...  454 - 455 - 456 - 457 - 458 - 459 - 460 - 461 - 462 - 463 - 464 - 465 - 466 - 467 - 468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479  ...
[20] De waard zei: 'Beste, oude vriend, ik heb jouw vissers bezig gezien en had echt van harte met hen te doen. Maar tenslotte kwamen er drie wondermooie jongemannen naar de oever, en wel juist naar die plek, en vroegen of ze in een schip mochten stappen. Toen voer een schip dat dicht bij hen lag naar de oever, nam de jongemannen op en voer weer naar de andere schepen. Toen zeiden de drie jongemannen echter tegen de vissers dat ze hun netten nog een keer in het water moesten laten zakken, en het resultaat daarvan was volkomen wonderbaarlijk. Voor deze vissers zouden dergelijke bijzondere jongemannen nu een begerenswaardige verschijning zijn! Maar of de jongemannen met jouw vissers, vriend Kisjonah, naar Kis zijn gevaren, of dat ze als een droom verdwenen zijn, kan ikje niet zeggen. Na de visvangst heb ik er in ieder geval niet één meer op het een of andere schip gezien. Wie die drie jongemannen toch wel geweest mogen zijn?'
Hoofdstuk 135: Het vertrek van Kis naar Jesaïra - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] Ik zei: 'Als je dan in Jezus van Nazareth gelooft, en dat in Hem de volheid van Gods geest lichamelijk woont, keer dan nu rustig naar je vissers terug en werp jullie net nog een keer in het water; en als jullie dan een rijke vangst hebben gedaan, zal je wel een licht opgaan, waaruit je gemakkelijk kunt opmaken wie Ik ben, en dan zul je vandaag nog naar Mij toe komen en je door Mij met de geest der waarheid en des levens laten dopen. Maar vraag nu niet verder, maar doe wat Ik je heb aangeraden!'
Hoofdstuk 136: De Heer en de arme visser - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Daarop boog de visser voor Mij, stapte snel in zijn boot, voer behendig terug naar zijn makkers, die al aanstalten begonnen te maken hun netten binnen te halen, en vertelde hen wat Ik hem aangeraden had.
Hoofdstuk 136: De Heer en de arme visser - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Toen ze klaar waren met het werk, begonnen ze te juichen en ze prezen God, die Zijn naam in de Zoon van David zozeer verheerlijkt had, en met hun rijke vangst voeren ze naar hun kleine dorpje, dat vlakbij het plaatsje Jesaïra lag.
Hoofdstuk 136: De Heer en de arme visser - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[17] Maar als er in de Schrift staat dat God de mens naar Zijn evenbeeld heeft geschapen en dat Abraham God in de gestalte van een man heeft gezien, evenals Jacob Israël, waarom zou iemand zich dan nu aan de volle mannelijke gestalte van de Heer Jezus uit Nazareth moeten stoten en niet volkomen geloven dat in Hem dezelfde Heer woont die Mozes op de Sinaï riep en hem de wetten voor Israël gaf?!
Hoofdstuk 136: De Heer en de arme visser - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[18] Maar omdat ik volkomen zonder enige twijfel geloof dat het met Jezus uit Nazareth inderdaad zo is, ga ik nu onverwijld op weg om snel naar Jesaïra te lopen, waar Hij persoonlijk verblijft bij de waard die jullie allemaal goed kennen vanwege zijn rechtschapenheid. Daar wil ik Hem voor de eerste keer persoonlijk nog beter leren kennen; en als ik terugkom, zal ik niets voor jullie verborgen houden.'
Hoofdstuk 136: De Heer en de arme visser - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[19] Nog enkele vissers zeiden: 'Ook wij willen Hem persoonlijk leren kennen - en omdat wij Hem vanaf het schip luid roepend ons woord hebben gegeven om nog vanavond, in plaats van morgen in alle vroegte naar Hem toe te komen, gaan ook wij met je mee naar Jesaïra! Maar laten we een paar van de mooiste en beste edelvissen meenemen, die de waard voor de Heer moet klaarmaken!'
Hoofdstuk 136: De Heer en de arme visser - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[2] De bootsman liep als eerste op Mij toe, boog diep en zei: 'O Heer en Meester, vergeef mij mijn grote blindheid, dat ik U niet direct heb herkend, toen ik wilde omkeren en U mij genadig toeriep naar de oever te komen! En vergeef mij ook dat ik met enkelen van mijn metgezellen reeds vanavond en niet pas morgen vroeg ben gekomen, zoals U mij gezegd had! En neem het ons arme vissers bovendien niet kwalijk, dat wij de drang van ons hart gevolgd zijn en de vrijheid hebben genomen om voor U een weliswaar maar klein offer mee te brengen van de grote zegen, die U ons met de rijke visvangst zichtbaar geschonken hebt. Ziehier de kostbaarste vissen van dit meer!'
Hoofdstuk 137: Avondoverwegingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] Hierop riep de waard direct een paar van zijn bedienden en liet de vissen naar de keuken brengen, waarover de vrouw van de waard zich buitengewoon verbaasde. Die zesendertig vissen waren haar ook zeer welkom, omdat ze in haar bassins niet zulke grote en edele vissen had. Ook Maria, die eveneens in de keuken aan het werk was, had veel vreugde aan deze geheel onverwachte gave.
Hoofdstuk 137: Avondoverwegingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Wij waren nu ook van het grasveld opgestaan en begaven ons naar een mooi, ruim terras, dat zich op een kleine heuvel bij het meer bevond, en van waaruit men werkelijk een prachtig uitzicht over het meer en ook over het omliggende landschap had.
Hoofdstuk 137: Avondoverwegingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Daarop zei de bootsman: 'O beste Heer en Meester, waarom wordt het eigenlijk niet toegelaten dat de zielen van gestorven mensen in zichtbare gedaante tenminste naar hun verwanten komen -vooral, wanneer die gevaar lopen door de wereld verslonden te worden - en hen waarschuwen voor de wereld en hun het hiernamaals laten zien; daardoor zou het geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam bij de mensen toch waarachtiger, vaster en op eigen ervaring gebaseerd blijven en zouden de mensen door zo'n geloof ook gemakkelijker en zekerder geloven in een God, die toch niet ieder mens, zoals wij nu, ieder ogenblik kan zien en spreken?
Hoofdstuk 138: Over het contact met goede geesten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[15] Als de mensen volgens Mijn leer weer zuiver en geestelijk worden, dan zullen ze ook weer in nauwere verbinding en contact treden met de geesten of zielen van mensen die deze wereld verlaten hebben; maar voor werelds ingestelde mensen kan een dergelijk contact trouwens geen nut hebben, omdat ze er niet in geloven en het dwaasheid noemen van degene die het waagt hen aan de mogelijkheid ervan te herinneren.
Hoofdstuk 138: Over het contact met goede geesten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Daarop keken wij nog een poos naar de omgeving, en onze bootsman, die buitengewoon scherpe ogen had, ontwaarde op enige afstand een schip dat in onze richting voer en vroeg Mij: 'O Heer en Meester, wie mag dat schip zo laat op de avond nog naar deze plaats brengen?'
Hoofdstuk 139: Uitleg van de Heer over de planeet Mars - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] Wij stonden direct op van onze zitplaatsen, die op het terras waren geplaatst, en begaven ons naar het huis, waar in een zeer ruime zaal de tafels met brood, wijn en uitstekend bereide vissen op ons wachtten. We gingen dan ook direct aan tafel en namen het maal tot ons.
Hoofdstuk 139: Uitleg van de Heer over de planeet Mars - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] Op dit terras keken allen een poosje naar de steeds rustiger wordende natuur, en de bootsman maakte daar de volgende zeer goede opmerking over: 'Als bij de mens, wanneer hij in de jaren van zijn leven is gekomen waarvan hij zegt dat ze hem niet bevallen, de avond van zijn ziel op deze natuurlijke avond zou lijken, dan zou hij er zeker genoegen aan beleven. Maar dat is bijna nooit het geval; want de mens brengt zijn oude dag door in allerlei kommer, zorgen, zwakheden, ziekten en in steeds toenemende vrees voor de zekere dood van zijn lichaam -en tegen die vrees bieden zijn zwakke geloof en zijn nog zwakkere hoop op een voortleven van de ziel ergens aan gene zijde, dat tot nu toe nog niemand werkelijk kent, hem maar heel weinig zekerheid of een mens, die het zich door zijn vermogen kan veroorloven, stort zich op zijn oude dag pas echt met alle begeerte op allerlei wereldse genoegens, om de hem boven alles hinderlijke vrees en angst voor de dood maar te verjagen. En als ziekten, waartegen geen genezend kruid gewassen is, hem toch in hun greep krijgen en hij zijn naderende einde overduidelijk voor zich ziet, dan stormt het des te geweldiger in zijn ziel; en zo is de zielenavond van een oud mens wel zeer zelden, en in onze tijd al bijna helemaal niet, te vergelijken met deze werkelijk meer dan prachtige natuurlijke avond. O dierbare Heer en Meester, zeg ons toch of het bij de mensen steeds zo zal blijven!'
Hoofdstuk 137: Avondoverwegingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  454 - 455 - 456 - 457 - 458 - 459 - 460 - 461 - 462 - 463 - 464 - 465 - 466 - 467 - 468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479  ...