17481 resultaten - Pagina 467 van 1166
... 455 - 456 - 457 - 458 - 459 - 460 - 461 - 462 - 463 - 464 - 465 - 466 - 467 - 468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479 - 480 ...
[10] Één van hen, een gepensioneerde Farizeeër, die zich erg op zijn eerlijkheid en vroomheid liet voorstaan, zei tegen Mij: 'Luister eens, vriend, de waard van deze herberg heeft ons gezegd dat jij verborgen dingen weet en ook, hoewel je een vreemdeling bent, beter op de hoogte bent van de dingen in dit dorp en deze streek dan een inwoner! Zeg mij nu eens wie ik ben en hoe mijn karakter is!'Hoofdstuk 164: Voor de herberg van een tollenaar De geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18: 9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Maar de tollenaar verontschuldigde zich tegenover Mij met de woorden: Vriend, je hebt weliswaar heel juist geoordeeld, en jouw oordeel zou mij nog meer genoegen gedaan hebben, wanneer ik niet juist die tollenaar geweest zou zijn, die zich naar volle waarheid in de tempel tegenover God zo uitgesproken heeft! Maar hoe het ook zij, het komt mij toch uiterst raadselachtig voor hoe jij dergelijke dingen zo goed kunt weten. Wat mij betreft houd ik je voor een profeet en ik vraagje om in de naam van Degene die jou met Zijn geest zo verlicht heeft, mijn huis en mijn gezin te willen zegenen!'
Hoofdstuk 165: Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar Jezus laat de kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[18] Daarop lieten de leerlingen alle kinderen tot Mij komen en Ik raakte ze allemaal aan, drukte ze aan Mijn hart en liefkoosde ze en allemaal werden ze fris, krachtig en gezond, en Ik liet ze gaan onder de niet aflatende dankbetuigingen van de ouders.
Hoofdstuk 165: Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar Jezus laat de kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Toen we daar het brood en de wijn genuttigd hadden en enkelen van Mijn leerlingen begonnen te informeren hoe ver het nog was naar het volgende plaatsje, en wij ook aanstalten maakten om verder te reizen, kwam er een overste naar Mij toe en zei: 'Luister, werkelijk grote en goede Meester op Uw terrein! Aangezien U een van Gods geest vervulde man bent en het hemelrijk beter schijnt te kennen dan wij, zeg mij wat ik moet doen om het eeuwige leven in het hemelrijk te verkrijgen!'
Hoofdstuk 166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Hierop zei de overste: 'Beste Meester, aan dat alles heb ik mij vanaf mijn jeugd gehouden, en wel nauwkeurig en stipt; maar desondanks heb ik nog niets duidelijks aan mijzelf waargenomen wat mij de verzekering zou geven dat ik na de dood van het lichaam het eeuwige leven in het hemelrijk zal ontvangen.
Hoofdstuk 166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Ik zei: 'Ja, vriend, wat jij over die waarborgen en zeer duidelijke vooraankondigingen gezegd hebt, dat is wel helemaal juist! Allen die waarachtig volgens de goddelijke leer leven en deugdzaam en vroom zijn ontvangen zulke troostende en sterkende waarborgen, en krachtens jouw levenswandel, die overigens volgens de wet rechtvaardig is, zou jij die ook al hebben kunnen ontvangen; maar er ontbreekt je daarvoor nog één ding, en wel iets wat voor dat doel van het grootste belang is!
Hoofdstuk 166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[19] Van deze woorden van Mij stonden allen versteld, en de waard zei: 'Beste en wonderbare Meester! Dat er meer achter U schuilgaat dan bij een of andere profeet, dat ben ik stil in mijzelf direct gewaar geworden, hoewel ik het niet hardop durfde uit te spreken; maar aangezien U nu Zelf een groots en betekenisvol woord over Uzelf hebt uitgesproken, kan ik nu niets anders meer doen dan zeggen: Heer, ik ben het niet waard om mijn ogen naar U op te slaan, maar wees mij, arme zondaar, genadig en barmhartig!'
Hoofdstuk 166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[20] Ik zei: 'Wees getroost, Mijn vriend! Ik ben juist naar jou toe gekomen omdat jouw werken Mij veel beter bevielen dan die van de rijke overste en Farizeeër. Heb jij nu alleen maar verder God lief boven alles en je naasten -dat zijn alle mensen ongeacht hun maatschappelijke positie of hun geloof -als jezelf en doe voor hen, waarvan je redelijkerwijs ook verlangen kunt dat zij dat ook voor jou zouden doen, dan vervul je daardoor de hele wet en ook alles wat de profeten geleerd hebben! En als je dat doet, zijn jou tevens alle zonden vergeven, al zou het aantal daarvan zijn als het zand in de zee of het gras op de aarde! Zo is bij God alles wel mogelijk, wat bij de mensen onmogelijk is.'
Hoofdstuk 166: De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: deze aarde, zoals ze nu is, en ook deze hele zichtbare en eveneens materiële hemel zullen vergaan en er zullen nieuwe scheppingen in plaats van de oude komen, maar Mijn woorden zullen eeuwig blijven en bijgevolg ook de volste vervulling van alle door Mij openlijk uitgesproken beloften!
Hoofdstuk 167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Wie in Mij gelooft en Mijn wil doet, zal ook het eeuwige leven hebben, zoals Ik jullie al bij vele gelegenheden gezegd en ook duidelijk getoond heb, en daarom is het nu een beetje vreemd dat jullie Mij nogmaals kunnen vragen wat jullie zullen ontvangen, vanwege het feit dat jullie alles verlaten hebben en Mij gevolgd zijn.'
Hoofdstuk 167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Simon Juda zei: 'Heer, U hebt toch wel gemerkt dat ik deze vraag nu niet zozeer ter wille van ons stelde, maar veeleer ter wille van de mensen die hier zijn, die de wereld nog erg liefhebben en nu door mijn vraag dan ook horen dat wij diegenen zijn die omwille van het rijk Gods alles hebben verlaten en U gevolgd zijn.'
Hoofdstuk 167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Ik zei: 'Als Ik die bedoeling van jou niet had opgemerkt, zou Ik niet gesproken hebben zoals Ik gedaan heb. Maar wat Ik gezegd heb, heb Ik niet zozeer tegen jullie gezegd, die Mijn beloften allang kennen, maar veeleer tegen alle mensen. En wanneer jullie in de toekomst Mijn evangelie zullen verkondigen, dan moet ook in grote lijnen alles vermeld worden wat hier gebeurd is.'
Hoofdstuk 167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Maar Ik zei: 'Wat jullie hier door Mijn aanwezigheid goed gesmaakt heeft, zal de mensen in jullie naburige dorp ook smaken. In de geest zal Ik echter ook bij jullie blijven, wanneer jullie in levend geloof en in de juiste liefde aan Mij zullen denken.'
Hoofdstuk 167: Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Op de genoemde plek gingen wij dus de nieuwe weg op, alsof wij weer naar Jeruzalem wilden reizen, wat echter niet het geval was; maar de plaats die wij wilden bezoeken lag aan die nieuwe weg, en niet ver van die plaats troffen wij een bedelaar aan, die blind was. Deze en nog vele andere bedelaars trokken op feestdagen met hun ziende begeleiders ook naar Jeruzalem, om daar een groter bedrag aan geld bij elkaar te bedelen. Deze bedelaar was dan ook op het laatste feest in Jeruzalem geweest en had daar gehoord dat Ik daar grote tekenen gedaan had en blinden ziende had gemaakt, en hij kende ook Mijn naam.
Hoofdstuk 168: Aankondiging van het lijden. De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Enigszins verrast zei de waard: 'Vriend, naar mijn beste weten ben jij nog nooit in deze omgeving geweest en je kunt dan ook niet weten wat voor wijn ik in mijn kelders heb! Een of andere burger van hier, die beslist mijn vriend niet is en mij met dergelijke dingen heeft willen belasteren, moet jou dat verraden hebben! Zeg mij zijn naam, zodat ik hem kan straffen, dan zal ik jullie alles wat jullie hier zullen verteren schenken!'
Hoofdstuk 169: De Heer in de herberg ter Jericho - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)