Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 474 van 1112

...  462 - 463 - 464 - 465 - 466 - 467 - 468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479 - 480 - 481 - 482 - 483 - 484 - 485 - 486 - 487  ...
[6] Ik zei: ' Al kwam Ik dan ook niet met Mijn lichaam naar jullie toe, dan ben Ik toch met Mijn liefde naar jullie toegekomen en heb diegenen geholpen die zich in geloof en vol vertrouwen tot Mij hebben gewend, en zo ben Ik de belofte die Ik jullie heb gedaan nagekomen.
Hoofdstuk 165: De genezenen komen bij de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[10] Toen jullie Mij later allemaal luid toejuichten, kwam er weer een blinde Jood naar jullie toe, die in KapernaĆ¼m een rijke koopman en geldwisselaar is, en toen de rechter hem het juiste antwoord had gegeven en hij daardoor merkte voor wie dat gejuich bedoeld was, keerde ook hij jullie de rug toe en verliet jullie. Maar als hij jullie heeft verlaten, die met Mijn geest vervuld waren, dan heeft ook hij Mij verlaten; wie Mij echter verlaat, die verlaat Ik ook net zolang totdat hij zich berouwvol en gelovig naar Mij toekeert.'
Hoofdstuk 165: De genezenen komen bij de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[2] Wie naar jullie zal luisteren, zal ook naar Mij luisteren, en Ik zal barmhartig zijn voor hem; en als jullie een zieke, die zich aan Mij houdt, in Mijn naam de handen opleggen, zal het beter met hem gaan.
Hoofdstuk 166: De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[10] Daarom moeten jullie in de toekomst ook geen tempels en altaren voor Mij bouwen; want Ik zal nooit in tempels die door mensenhanden zijn gebouwd wonen en Ik zal Mij niet op altaren laten eren. Wie Mij liefheeft en zich aan Mijn eenvoudige geboden houdt, is Mijn levende tempel, en zijn hart, volliefde en geduld, is het ware en levende offeraltaar tot Mijn eer, dat Mij als enige welgevallig is. Al het andere is gericht, dood en verderf.
Hoofdstuk 166: De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Jullie weten dat nu alle priesters, zowel onze Joodse als jullie heidense bepaalde uiterlijke middelen ter heiliging en reiniging hebben, en dat ze het de gelovigen opdringen om die aan te nemen en te gebruiken, en dat ze diegene met alle verschrikkingen en de ergste tijdelijke en eeuwige straffen bedreigen, die het gebruik van de eerdergenoemde middelen niet zou aannemen en ze loos en volkomen zinloos zou noemen. Maar Ik zeg jullie: met al die dingen moet het bij jullie voor de hele toekomst volkomen afgelopen zijn, en Ik zal degene die zich ook in Mijn naam van zulke middelen ter heiliging en reiniging wil bedienen, met toornige ogen aanzien. Het is voldoende dat jullie degene die Mijn leer in zijn hart heeft aangenomen, in Mijn naam dopen en hem een naam geven ter wille van de orde en Ik zal hem dan sterken.
Hoofdstuk 166: De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Verder kunnen jullie ook in Mijn naam en in Mijn liefde, die in jullie zelf is, aan degenen die werkelijk in Mij geloven en zich aan Mijn geboden houden, van tijd tot tijd brood en wijn geven, als jullie het hebben, ter herinnering aan Mij. Wanneer jullie zo'n liefdesmaal onder elkaar houden, zal ook Ik in jullie midden zijn, bij jullie en in jullie, zoals nu met vlees en bloed; want het brood, dat gegeven zal worden door jullie liefde voor Mij, zal hetzelfde zijn als Mijn vlees en de wijn hetzelfde als Mijn bloed, dat weldra voor velen vergoten zal worden. Hoe, dat zullen jullie nog horen.
Hoofdstuk 166: De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] Ja, wie nog zo diep in zijn vlees begraven zit, dat zijn ziel zich bij de vaststaande dood van haar lichaam ook meegetrokken voelt in die dood - wat een gevolg is van haar te grote liefde voor de wereld en het vlees - dan moet de mens natuurlijk zo beklagenswaardig praten als jij, Mijn vriend, nu hebt gedaan; maar de mens in wie de ziel eenmaal volgens Mijn leer en Mijn wil vrij is van aardse slakken en daardoor meer volmaakt en voleindigd is, zal bij de aanblik van zo'n omgeving en landschap heel andere en hogere woorden in de mond nemen.
Hoofdstuk 167: De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht (16.4.1862) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] Ik zei: 'Vriend, het is mogelijk en ook toelaatbaar voor mensen die daar al rijp voor zijn geworden; want aan mensen die in hun eigen geest al sterk zijn geworden, kunnen de nog zeer onzuivere zielen geen schade toebrengen, als ze zich in deze wereld moeten vertonen -maar wel aan degenen die in hun geest nog onrijp zijn.
Hoofdstuk 168: De wens van de Romein - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[17] Daarop ontnam Ik de Romein direct het vermogen om de lagere, smerige wereld van de onreine zielen te zien, en toen de zeer slechte geesten zich ijlings hadden verwijderd en onzichtbaar waren geworden, vroeg Ik hem: 'Welnu, vriend, heb je je verwanten goed herkend wat hun gestalte, spraak en karakter betreft? Hoe bevielen ze je?'
Hoofdstuk 169: De Romein in gesprek met zijn gestorven vader - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Maar het menselijk gemoed wordt vaak vervuld van grote weemoed bij het zien van zo'n prachtig landschap, als men daarbij steeds moet denken: nog maar een korte tijd is deze vreugde je gegund, en dan zul je er op pijnlijke wijze voor eeuwig afstand van moeten doen. Maar wat kan de zwakke mens daar anders tegen doen dan zuchten, omdat hij een leven, dat dikwijls ook op deze aarde heel mooi en aangenaam is, zo snel al moet verlaten en de bekoorlijkheden en schoonheden van zulke wonderlijk prachtige streken van deze aarde niet meer kan aanschouwen en ervan genieten? U wilt het nu eenmaal zo, o Heer en Meester, en de arme, machteloze mens moet zich voegen naar de almacht van Uw wil.'
Hoofdstuk 167: De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht (16.4.1862) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Daarop zei de Romein, wiens gemoed al veel beter gestemd was: 'O Heer en Meester van alle leven en bestaan, bij iemand die zich in zichzelf in Uw eeuwige helderheid van bestaan en leven bevindt en de grote wereld aan gene zijde met dezelfde alles doordringende macht van licht aanschouwt als U, zal de aanblik van zo'n mooie omgeving zeker niet de minste weemoed in zijn gemoed tevoorschijn roepen; maar onze menselijke kortzichtigheid, met name op het gebied van het innerlijke geest en zielenleven, valt zo'n weemoedigheid niet al te kwalijk te nemen. Want waar zou een mens, die in volslagen levensduisternis geboren en daarna opgevoed wordt, denkbeelden en zienswijzen over het ware, innerlijke wezen van het leven van de ziel vandaan moeten halen, aangezien hij immers al vanaf zijn vroegste kinderjaren met niets anders dan alleen de materie en de veelsoortige vormen daarvan te maken heeft gehad?
Hoofdstuk 168: De wens van de Romein - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[25] O Heer en Meester van alle bestaan en leven! Zal het met zo'n ziel eeuwig nooit beter gaan? Zal ze nooit meer een beter inzicht krijgen -en het volk van zielen, dat zich naar hem richt, evenmin?'
Hoofdstuk 169: De Romein in gesprek met zijn gestorven vader - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[27] Daarmee stelde de Romein zich tevreden en begon dieper na te denken over wat hij had gezien en wat Ik had gezegd.
Hoofdstuk 169: De Romein in gesprek met zijn gestorven vader - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Nu wendde de arts uit Melita zich tot Mij met de woorden: 'Heer en Meester, aangezien wij allemaal precies hetzelfde hebben gezien en gehoord, was deze door U toegelaten verschijning duidelijk volledig waar en geen droomachtig verschijnsel in wakende toestand, zoals ik bij verscheidene van mijn zieken herhaaldelijk heb meegemaakt -zoals met name in een plaats, waar vijf koortsachtige zieken ook soortgelijke wezens in een en dezelfde kamer hebben gezien; maar de wezens die zij zagen stemden bij lange na niet overeen -want elke zieke had heel andere gezien en ze ook in verschillende taal horen praten -en ik had de indruk dat de wezens, die mijn koortsende zieken hadden gezien, overeenkwamen met die in een droom, die toch niets anders zijn dan alleen een ijdel spel van de sterk toegenomen fantasie, verhit doordat het bloed sneller door de aderen stroomt.
Hoofdstuk 170: De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Maar nu is de vraag: is die buitengewoon duistere en vunzige omgeving, die wij allemaal eender hebben gezien met alles wat we daarin zagen, toch nog plaatselijk op deze aarde, of werd die alleen zichtbaar voor ons als een beeld, dat overeenkomt met een toestand -ongeveer zoals een droombeeld, uitgaande van de onbetrouwbare fantasie van de geesten die wij zagen? En waren de andere geesten die wij in die omgeving zagen ook zielen van mensen, die eens op deze aarde hebben geleefd, of behoren ze ook tot het rijk van de boze fantasie van de geesten die wij in onze buurt zagen? Want bij het aanschouwen van die treurige omgeving aan gene zijde was het eigenaardige, dat wij daar doorheen zonder enige belemmering ook de omgeving van deze aarde konden zien, en tegelijkertijd zagen wij die treurige wereld aan gene zijde ook heel helder van punt tot punt. En tenslotte dringt zich vanzelf de vraag op: zien de geesten die wij zagen, onze aarde ook of alleen hun fantasiewereld?'
Hoofdstuk 170: De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  462 - 463 - 464 - 465 - 466 - 467 - 468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479 - 480 - 481 - 482 - 483 - 484 - 485 - 486 - 487  ...