Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

10915 resultaten - Pagina 480 van 728

...  468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479 - 480 - 481 - 482 - 483 - 484 - 485 - 486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493  ...
[41] Kijk hoe alles plotseling is veranderd; en hoe er nu niets meer te zien is van de omgeving van de middag. Toch is de vroegere eenvoud van deze omgeving gebleven en zij is de alleen waarachtige, eeuwige, allerhoogste morgen van de Heer! Voor ons is het echter nog geen tijd om hier te verblijven, maar om ons volgens de wil van de Heer nog verder in de middag te begeven. Laten we daarom verdergaan!
Hoofdstuk 46: In het heuvelland van de eeuwige morgen. Een klein liefde examen. Hoe stellen jullie je de Heer voor? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Lieve vrienden, begrijpen jullie dan nog niet dat de 'morgen' de daadwerkelijke liefde' en de `middag' de onderzoekende wijsheid' betekent? We zijn echter nu weer `in het onderzoeken', dus op de weg van de wijsheid en zodoende in de middag en deze ligt buiten de liefde.
Hoofdstuk 47: De 'rooms-katholieke' hemel. In de uiterste middag - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Laten we wat dichterbij gaan; kijk, zij is heel duidelijk en ook heel mooi geschilderd `de heilige drievuldigheid'. Het enige verschil is dan ook, dat hier in deze proefhemel op het hoogaltaar geen andere afbeelding mag voorkomen. Van de heide zijaltaren echter stelt het rechter de gekruisigde Heiland en het linker de Heilige Geest in de gedaante van een duif voor. Ook op deze zijaltaren mag niets anders voorkomen. Dat gebeurt opdat de hier aangekomenen niet tot een of andere afgoderij zullen worden verleid, waardoor ze een `zogenaamde heilige' dezelfde eer zouden bewijzen die volgens hun begrippen alleen aan God toekomt.
Hoofdstuk 47: De 'rooms-katholieke' hemel. In de uiterste middag - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Daar onze stoet al deze lotgevallen echter ook meemaakt en aan den lijve ondervindt, zullen we hem vanaf deze laatste rozenkranspauze tot aan het einde op de voet volgen.
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses zegt: beste vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden. Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden; pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat. De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke `oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden, maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'. De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem gegeven horizon moet naleven. - Deze verwezenlijking kan echter pas op gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden, en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan, vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te reageren op iedere tegenwerping.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] En ik, jullie gids, vraag hem verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee? De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren, aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten, want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden mosplantje geen voedsel.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Na deze aanwijzing staan allen weer op en beginnen ook dadelijk aan de moeizame bestijging van de volgende hoogte. Zoals jullie zien wordt deze beklimming nagenoeg op handen en voeten uitgevoerd en onze geestelijke, de vaandeldrager en de kruisdrager begint het steeds slechter te vergaan. Daarom laat de geestelijke zich dan ook zo goed als het gaat door enkele ervaren bergbeklimmers omhoog trekken; de vaandel- en kruisdragers echter gebruiken hun hemelse insignes als bergstok.
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[19] Opnieuw gesterkt begint men aan de tocht over deze uitgestrekte hoogvlakte en zie eens hoe bijzonder vlug onze stoet zich hier nu voortbeweegt. De hemelse wolken komen alsmaar dichterbij en we bevinden ons reeds onder het hemelse wolkendek. Jullie zien daar een hoge muur met daarin een gouden poort, die echter gesloten is. De geestelijke treedt naar voren en zegt: lieve kinderen, we hebben gevraagd en ons werd gegeven; we hebben gezocht en hebben gevonden. Nu komt het op het kloppen aan. Dus mag de drager van het kruis daarmee het eerst aankloppen en wel drie keer: in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, dan zal de poort zeker worden opengedaan.
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] A zegt: ja, mijn beste, achtenswaardige vriend, wat moet ik daarop zeggen? Ik was geen priester maar leefde toch, men kan wel zeggen, bijna even streng, zoals mij de, vanzelfsprekend betere priesters dat onderwezen hebben. Ik had in zekere zin ook wel heel wat twijfels, maar ik dacht bij mezelf, het mag zijn zoals het is, ik leef heel rustig zoals de priesters het mij geleerd hebben; dat kan voor mij toch onmogelijk verkeerd zijn. Want ik dacht bij mezelf: is hun leer verkeerd en onzinnig, dan is dat hun verantwoording maar ik was mijn handen in onschuld! En mocht God werkelijk zo'n rechtvaardige rechter zijn, als alle priesters op de preekstoel over Hem hebben gepreekt, dan moet Hij mij belonen, vooropgesteld dat Hij werkelijk bestaat. Bestaat er echter geen God, dan is het toch zonder meer allemaal om het even hoe men leeft. Bestaat er een leven aan gene zijde., dan moet dit toch zeker overeenkomen met het al dan niet eerlijke karakter van de mens. Bestaat er geen leven na de lichamelijke dood, dan zal er zeker ook weinig van afhangen hoe iemand op aarde geleefd heeft. Daaruit kun je nu zien dat ik op aarde als een volkomen eerlijke, verstandige en steeds gehoorzame man heb geleefd. Nu ben ik al zo lang hier, en dit is nu de beloning!
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Daar je mij echter in dit opzicht jouw mening al hebt kenbaar gemaakt, wil ik jou ook openhartig vertellen wat ik tijdens mijn aardse leven zo vaak bij mezelf heb gedacht, en deze gedachte luidt als volgt: de Romeinen, met name de Romeinse priesterstand, hadden gaandeweg gemerkt dat het op den duur met al hun goden spaak zou lopen. Zodoende zochten zij langzamerhand voor het steeds zinnelijker geworden volk naar een meer aanschouwelijke mythe en ze deden het voorkomen alsof de opperste god Jupiter zich zeer over de mensheid had ontfermd. Omdat onder alle volksstammen de Joodse natie het verst van het echte godendom afstond, zou Jupiter zelf zijn neergedaald en in de gedaante van een jood het volk de waarheid over de juiste godenleer van Rome hebben geleerd. Zo'n leer was voor de joden een gruwel, vooral omdat hen in die tijd de Romeinen heel zwaar op de maag lagen. Zij deden dus alles om deze ware god Jupiter in menselijke gedaante verdacht te maken. Pilatus zou heel goed geweten hebben wie Christus werkelijk was; daarom heeft hij Hem ook zoveel mogelijk verdedigd. Omdat de Joden zich echter helemaal niet tot bedaren lieten brengen en Pilatus zelfs als mederebel bij de keizer dreigden aan te klagen, dacht Pilatus bij zichzelf: ik lever de Almachtige aan jullie uit; Hij zal zeker beter weten dan ik, wat Hij met zich zal laten doen. Deze heeft zich toen pro forma op Romeinse wijze door de Joden laten kruisigen, stond toen echter als Jupiter heel gemakkelijk weer uit de dood op en liet toen de hogepriesters te Rome berichten, wat zij nu te doen hadden. Voor deze priesters was dit koren op hun molen en ze onderwezen het volk dan ook zoals ze zich deze mythe met goedkeuring van de Romeinen in het jodenland hadden voorgesteld. Ze verzonnen er mettertijd nog een menigte martelaars bij, hebben misschien met goedkeuring van de keizers wel enkele echte of loze gruweldaden uitgevoerd, waarmee ze het domme volk bij dergelijke gelegenheden een heleboel wondertekenen op de mouw speldden. Zo ging het oude, reeds verwaterde heidendom onder hetzelfde pontificaat op ons over en wij zijn noodgedwongen onnozel genoeg geweest, zo'n echte kleinburgerlijke streek als klinkende munt aan te nemen. Daarvoor wordt ons nu volgens mij ook de rekening van ons nieuw gecreëerde heidendom gepresenteerd.
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Hij zegt: ja lieve vriendin, dat is mij ook hier pas echt duidelijk geworden. De hoge heren op aarde hadden het gewone volk immers niet in toom kunnen houden als ze niet een of andere God en dus een of andere religie voor hen hadden uitgevonden. Met religie echter hebben zij gemakkelijk spel bij het in bedwang houden van het domme gepeupel. Dat werkt dan echt ijverig voor hen, zodat zij zich zonder zich om een of ander werk te bekommeren in hun paleizen en burchten op zachte bedden en stoelen onbekommerd kunnen vetmesten. Daarom worden ook overal geestelijken en leraren aangesteld die zelf behoorlijk dom worden gehouden om dan op hun beurt ook het gewone volk weer dom te houden. Wanneer echter zulke geestelijken dan toch hun verstand gaan gebruiken, worden zij gauw bevorderd, waardoor ze dan ook een goed leven kunnen leiden zodat hun verstand geen gevaar oplevert voor de hoge heren. Maar om zo'n religie, die op zichzelf niets betekent, een meer betekenisvol tintje te geven, moet ze met allerlei mystieke, dat wil zeggen nietszeggende ceremoniën worden opgesierd, anders zou ze op het gewone volk niet de vereiste uitwerking hebben. Ziet u, geachte vriendin, zo was het ook in mijn geval.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[26] Wat echter deze (katholieke) hemel betreft, hij is geen belemmering voor het leven van de geest en kan hier als een goede, levendige school worden beschouwd waarin de geesten de ware hemel pas beginnen te herkennen. Hoe dat echter in deze hemel in zijn werk gaat, zullen we bij de volgende gelegenheid zo grondig mogelijk in de geest beschouwen. Hiermee genoeg voor vandaag.
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Kijk, Petrus en Michaël wijzen nu een ieder van het gezelschap een plaats aan en zeggen tegen hen: nemen jullie in het hemelrijk nu plaats aan de tafel van Abraham, Isaäk en Jacob en geniet daar in bovenaardse overvloed van de vruchten van de aardse werken die jullie altijd onverdroten uit grote liefde voor de hemel en ter ere van God hebben volbracht. Met stralende gezichten gaat ons gezelschap aan tafel en begint al spoedig heel monter de spijzen en dranken te nuttigen. We laten ons gezelschap nu echter ongestoord en welgemoed zijn honger stillen en gaan weer wat verder.
Hoofdstuk 49: Aan Abrahams tafel bij het aanschouwen van de heilige drievuldigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Oordeel nu zelf over hetgeen ik in mijn wanhoop heb gezegd en doe met ons wat je wilt. Naar die tafel laat ik me echter niet meer brengen, al doe je nog zoveel moeite! Nog liever wil ik eeuwig in deze tuin rondzwerven en als ik honger krijg, zelf iets te eten van de bomen proberen te bemachtigen; maar zoals gezegd: ik ga niet meer terug naar de tafel!
Hoofdstuk 50: Onhoudbaarheid van deze materiële voorstelling van de hemel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] De tafeldienaar zegt: maar wat verlang je dan?! Wat wil je hier dan doen? Wat beneden? Hebben jullie op aarde al niet geloofd en gezegd: de Heer God Zebaoth is een almachtige God en heeft geen hulp van mensen nodig? Alleen op aarde laat Hij hen uit barmhartigheid werken zodat zij de hemel kunnen verdienen. Hier in Zijn Rijk echter, zou het met alle werk gedaan zijn! Kijk, dat was eveneens jullie geloof, maar wat wil je hier naast de goddelijke almacht doen? Zou deze jouw dienst wel nodig hebben?
Hoofdstuk 51: De ware drie-eenheid. De zonde tegen de Heilige Geest - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  468 - 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479 - 480 - 481 - 482 - 483 - 484 - 485 - 486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493  ...