10915 resultaten - Pagina 481 van 728
... 469 - 470 - 471 - 472 - 473 - 474 - 475 - 476 - 477 - 478 - 479 - 480 - 481 - 482 - 483 - 484 - 485 - 486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493 - 494 ...
[9] Op aarde heb ik heel goed ingezien dat het met het leven in het hiernamaals heel anders gesteld moest zijn dan ik zelf vanaf de kansel heb gepreekt. Ik heb me hierover, wel te verstaan, slechts heel vertrouwelijk tegenover de grote machthebbende heren uitgelaten en om opheldering gevraagd. Die opheldering heb ik echter nooit gekregen, maar in plaats daarvan kreeg ik al spoedig, ik weet zelf niet hoe en waarom, een belangrijke promotie: ik werd een goedbetaalde professor en tenslotte zelfs rector van een seminarie. Ik denk echter dat de heren hebben ingezien dat ik voor een lagere post te pienter was. Daarom gaven ze me een betere, zodat ik met mijn pienterheid, uit eigenbelang enkel nuttig en niet schadelijk zou zijn. Ik heb weliswaar altijd als een doodeerlijk man geleefd, maar wat dom van me was en waar ik nu nog spijt van heb is, dat ik om te beginnen toch niet helemaal heb ingezien dat ik met zo'n promotie werd bedrogen; en vervolgens dat ik op mijn goedbetaalde post een, al was het maar ogenschijnlijk, dan toch voor mijn eigen welzijn, te dwaas, geestelijk streng leven heb geleid. Ik heb daarbij wel gedacht: zo'n leven van zelfverloochening zal me zeker binnenkort een bisschoppelijke waardigheid bezorgen. Maar daarin heb ik me deerlijk vergist, want de hoge heren hebben precies berekend dat ik voor de mij toebedeelde post de juiste graad van domheid bezat, zodat ik voor hen niet meer gevaarlijk Icon zijn. Daarom lieten ze mij ook onbezorgd op mijn plaats. Ziet ti, geachte vriendin, zo staat het wat religie betreft met alles in de wereld. Daarom zei ik ook in het begin al dat wij beiden bedrogen zijn.Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] O, wat was ik dom! Was ik maar een vrolijke hoer geworden, dan had ik nog wat genoten! Nu is op mij het spreekwoord: `Een bange hond wordt zelden vet', van toepassing. Nee, beste vriend, als het werkelijk is zoals u daarnet hebt gezegd, dan zou ik wel alles willen verwensen en vervloeken! Maar nee, dat zal ik niet doen. Als het me echt slecht zal vergaan zal ik toch, al is het maar gewoontegetrouw, God en de zalige maagd Maria aanroepen. Op aarde, dat kan ik me goed herinneren, heeft het aanroepen van Christus en onze lieve vrouw mij toch enige malen geholpen; daarom denk ik, ook al zouden zij niet bestaan, dat ik door dit aanroepen misschien niets gewonnen maar toch ook niets verloren heb. Ik hoef me trouwens echt geen verwijten te maken dat ik door mijn levenswandel bij wijze van straf nu hier, in dit duistere oord moet zijn. Het enige is dat ik me misschien te veel met de geestelijken heb opgehouden, hetgeen echter mijn eer en zedelijkheid niet heeft aangetast, want op dat gebied heb ik me nooit iets gegund. Wel heb ik vaak mensen die me slecht leken, zwartgemaakt en heb hen soms, natuurlijk alleen maar bij de geestelijkheid, ook flink door het slijk gehaald. Met hen heb ik ook alle lutheranen, joden, Turken en heidenen in Naam van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest vervloekt; maar de geestelijke heren hebben gezegd dat men dat als een rechtgelovige christin zeker moest doen. Zij zeiden echter wel dat men daarnaast ook voor hen moest bidden, opdat zij konden overgaan tot de ware religie. Dus heb ik ook dat gedaan en heb hen eerst, zoals het betaamt, vervloekt en daarna voor hen gebeden. Alleen zal dat misschien enigszins verkeerd geweest zijn; verder zou ik werkelijk niets weten. Aan de armen heb ik ook gegeven; weliswaar niet zoveel, want ik gaf mijn vermogen liever aan de kerk, omdat ik dacht dat de geestelijken het beter konden verdelen dan ik. Zo ben ik, hoe meer ik over mezelf nadenk, echt `volkomen onschuldig' hier terechtgekomen. Maar natuurlijk, als het is zoals u eerder zei, dan heeft mij het ene evenmin als het andere geschaad nog gebaat.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[17] Mijn lieve vrienden! Dat zouden jullie toch op het eerste gezicht moeten zien. Hoe is het dan met de liefde gesteld van iemand die bepaalde dingen doet waarvan hij of zij zelf vindt dat ze goed zijn, maar dan vooral omwille van het loon dat daar onmiddellijk of in de toekomst op volgt? Is dat geen eigenliefde? Want wie het goede en juiste doet uit wat voor eigenbelang dan ook, houdt teveel van zichzelf en doet alles om zichzelf zo goed mogelijk te verzorgen. Zo was het haar ook enkel om de hemel te doen, waarvoor ze haar hele have en goed heeft weggegeven, zoals een ander met zijn vermogen een of ander aards goed koopt. Van waarachtige liefde voor Christus, die altijd hoogst onbaatzuchtig moet zijn, had ze echter geen flauw idee! Daarom moet hier haar honger naar beloning ook helemaal worden uitgedreven en moet zij genoodzaakt worden God omwille van Hem Zelf te zoeken en naar Hem te verlangen. Pas dan zal het voor haar mogelijk zijn om dichter bij de ware liefde en genade van de Heer te komen. - Zo moet ook hij zich eerst gevoelsmatig als volkomen vernietigd beschouwen eer hij in staat is om een hogere genade te ontvangen.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[19] Wenden jullie je dan nu ook tot de enige Heer Jezus Christus, want Hij alleen is God van hemelen aarde. Wend je echter in je liefde tot Hem; dan zullen jullie meteen in Hem en uit Hem in jezelf de ware bestemming van het eeuwige leven vinden en dan ook heel duidelijk aanschouwen.
Hoofdstuk 51: De ware drie-eenheid. De zonde tegen de Heilige Geest - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[20] Deze (onjuiste) drie-eenheid echter moet in jullie ten onder gaan, opdat jullie de ware drie-eenheid, die de liefde, de wijsheid en de daaruit voortkomende daadkracht in de enige Heer Jezus is, mogen leren kennen.
Hoofdstuk 51: De ware drie-eenheid. De zonde tegen de Heilige Geest - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Ik zeg jullie, daar is vaak maar één reden voor aan te wijzen: al deze katholieke hemelhelden zijn in wezen niets anders dan blinde sceptici. Scepsis is echter voor de mens wat de houtkever is voor de bomen: er hoeft maar één enkel puntje niet helemaal steekhoudend te zijn of het zal zich ontwikkelen tot een zich rijkelijk reproducerend, schadelijk waarheidsinsect, dat tenslotte grote bossen met bomen vol van leven en kennis te gronde richt.
Hoofdstuk 52: De ware armoede van de geest. Het gevaar van de blinde twijfelzucht - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Een derde zegt: beste vrienden, alles goed en wel wat betreft het engel-zijn van onze tafeldienaar, maar voor zo'n snelle vlucht zou hij toch eerst zijn vleugels in beweging moeten zetten. Zolang ik bij een engel geen vleugels zie, geloof ik nog niet dat het een engel is, want alle vrome mensen op aarde zouden altijd de engelen met vleugels hebben gezien, hetgeen echter alleen maar mogelijk was in een toestand van zogenaamde geestelijke vervoering, dus altijd slechts met geestelijke ogen. Als vrome mensen de engelen Gods echter altijd met vleugels hebben gezien, waarom wij, die nu toch zelf geheel geest zijn, dan niet?
Hoofdstuk 55: Eerste solide woonplaats na de schijnhemel. Onbegrijpelijke drie-eenheid. De evangelische Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] Stel je nu eens voor hoe het me dan heel vaak te moede was, vooral als ik deze hostie met mijn liefde wilde omvatten. Bij de aanblik van de vele kon ik me er toch onmogelijk één voorstellen; en daarom was ik eigenlijk genoodzaakt er niet een lief te hebben. Het beste voelde ik me altijd nog bij die in de monstrans, want die hield nog het langste stand. Dit is nog het minst domme van mij, maar een andere gedachte maakte zich dan altijd van mij meester en die kon ik onmogelijk verwerken. Ik verzoek je echter mij niet uit te lachen, als ik je die ga vertellen.
Hoofdstuk 56: Op weg naar Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Lieve vrienden, jullie hebben gelijk. Juist voor deze redevoering heb ik jullie hierheen geleid. Jullie zeggen echter: aangezien dit hele rijk van de nacht slechts een eindeloos vlakke zandbodem lijkt te zijn en we hier nergens een verhoging hebben gevonden, zouden wij wel eens willen weten hoe het deze spreker mogelijk is om zich een flink stuk boven zijn toehoorders te plaatsen. Het is goed dat jullie dit vragen, want hier heeft het meest onbeduidende een grote betekenis. Deze spreker heeft van zand een heuveltje opgeworpen en aangestampt, maar zoals de samenstelling van zijn sprekerspodium is, zo zal ook zijn toespraak zijn. Zolang de spreker op zijn zandpodium rustig blijft, zal deze hem wel dragen. Als hij echter daarop wat meer houvast zoekt, zal de zandheuvel ineenzakken en zal hij vanaf zijn hoogte omlaag komen tot op dezelfde bodem waarop zijn toehoorders zich bevinden. Nu heeft hij een teken gegeven dat hij zal spreken; dus zullen we in het verborgene ook heel goed naar hem luisteren.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[15] Bestaat er eigenlijk wel een of andere God? En het `met Abraham en Isaäk plaatsnemen aan een met hemelse spijzen welvoorziene tafel' lijkt hier ook niet vanzelfsprekend te zijn! Als ik nu op aarde zou zijn, kon ik me erop beroemen een van de meest steekhoudende uitleggingen over dergelijke veelbelovende schriftteksten te kunnen samenstellen. Zo zou ik 'Abraham en Isaäk' als duisternis en zand voorstellen en de welvoorziene tafel als het mooie IJslandse mos, een werkelijk waardige kost voor rendieren en elanden! En aan degene die ons kan zeggen dat wij er beter aan toe zijn dan deze armzalige dieren van het met ijs bedekte noorden, zal ik ogenblikkelijk mijn wankele podium afstaan. Ik denk echter dat we, om dat in te zien, slechts aan onze buik hoeven te voelen om te vernemen, hoe deze zwaar te verteren kost er nog als dor stro in rondbruist. Als we bovendien nog één blik op deze goed verlichte grond werpen, dan is het bewijs voor ons eland- en rendierschap meer dan duidelijk geleverd.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[17] We zijn nu eenmaal hier, dat staat buiten kijf; maar hoe lang moeten we in dit sobere rijk blijven wonen? Zal het met ons bestaan ooit nog eens goed aflopen? Of zullen we het allerzaligste genoegen hebben misschien voor eeuwig rond te moeten dolen in deze met zegeningen overspoelde landouwen? Kijk, dat is een buitengewoon belangrijke vraag; maar juist deze belangrijke vraag roept om iemand die haar zou willen beantwoorden. Geëerde toehoorders, wat dat betreft kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat jullie eerder van een steen een antwoord krijgen dan van mij. Ik wil niemand bij voorbaat uitsluiten, want zoveel hoofden zoveel zinnen. Ik denk echter dat bij deze buitengewone verlichting van ons grote toneel, iemand hierover amper iets zinnigs aan het `daglicht' kan brengen, want om iets in een helder licht te stellen moet er ook licht voorhanden zijn en voor daglicht is zon nodig.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[18] Hier echter iets duidelijk aan het licht brengen betekent met andere woorden niets anders dan zichzelf en alle anderen voor gek verklaren. Ook is het waar dat de grote geleerden van de aarde hier heel veel tijd om na te denken zullen krijgen. Gelukkig zijn ze, als ze veel materiaal meebrengen, want met deze drie elementen: duisternis, zand en mos, zullen ze heel gauw klaar zijn. Microscopen en andere kijkinstrumenten kunnen ze gevoeglijk op aarde achterlaten, want ze mogen blij zijn als ze met het blote oog op de zanderige bodem een schraal mosveld ontdekken. En ook voor astronomen is hier belachelijk slecht gezorgd. Geleerden en zeer belezen bibliothecarissen zullen zich ook ontzettend vervelen, want op dat gebied zullen ze hier niets vinden. Ook voor grote artiesten en virtuozen is het hier slecht zakendoen, want ze zullen allemaal letterlijk niet in het gras, maar in het mos moeten bijten! Hier begrijp ik het gezegde: `in het gras bijten' ook pas volkomen en zie in dat het zeker van veel oudere oorsprong moet zijn dan menig auteur en geschiedschrijver had kunnen dromen. Dit spreekwoord moet afkomstig zijn van de oeroude Egyptische wijzen, die zeker wel iets afwisten van het heerlijke lot dat de stervelingen hier wacht.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Wie dit nog niet helemaal begrijpt, maak ik opmerkzaam op een natuurlijk verschijnsel in de materiële wereld. Wanneer hij zich bijvoorbeeld op zo'n tien uur gaans verwijderd van een aanzienlijk gebergte bevindt, dan overziet hij dat geheel, en het ligt als een bepaalde afbeelding voor hem. Nadert hij het gebergte dan tot op een uur gaans, dan zal het beeld als het ware in delen uiteenvallen en hij zal nu verscheidene voorgebergten en dalen ontdekken die van veraf slechts een geheel met de hoofdberg leken te vormen. Klimt hij nu echter de berg zelf op, dan vergaat het hem als iemand die door de bomen het bos niet meer ziet, want dan is er van de eerste aanblik geen spoor meer te bekennen. Ik denk dat, door dit voorbeeld enigszins aandachtig te beschouwen, de betekenis van de drie verschijningsvormen van ons gezelschap volkomen duidelijk voor ons zal worden. Maar nu vragen jullie en zeggen: dat is allemaal heel duidelijk maar hoe is het verder nog met dit gezelschap gesteld? Wat voor mentaliteit heeft het? We kunnen het niet opmaken uit het gedrag van deze wezens, want hun hele doen en laten en hun taal lijken meer op een pantomime dan op een of andere conversatie met verstaanbare woorden.
Hoofdstuk 33: Over geestelijke verschijningsvormen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Kijk, de Heer is rijk genoeg en Zijn schatten zijn onmetelijk, daarom is deze kleine versiering hier ook niet in het minst als verkwisting aan te merken. De versiering van deze toegangspoort is namelijk heel doelmatig en betekenisvol en laat jou zien, hoeveel waar geloof en goede liefde er in jou is. De `gouden poort' betekent echter jouw levenswandel, die het gevolg is van je ware geloof en daadkrachtige liefde. Laten we nu door de poort het paleis binnengaan.
Hoofdstuk 57: Het levenspaleis van het gezelschap. Het zaad voor het hemelrijk, Gods Woord - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Zo betekent het hele wezen van de boom de wijsheid, die uit de liefde voortkomt en alleen die wijsheid is in staat het hemelse te herkennen. Zal de boom, wanneer hij tot rijpheid komt, dan niet een duizendvoudige rijkdom aan zaden opbrengen? Wanneer je nu echter zo'n rijkdom aan zaden opnieuw in jouw aardrijk uitstrooit, zal dat dan voor jou, omdat je nu in plaats van één, duizend bomen aan jouw aarde ziet ontspruiten, niet al een grote oogst opbrengen? Je zegt: ja, dat zal zeker zo zijn; maar is jou in de eerste, eenvoudige zaadkorrel zo'n onvoorstelbare rijkdom opgevallen? Kijk, zo is het ook met de hemel gesteld.
Hoofdstuk 57: Het levenspaleis van het gezelschap. Het zaad voor het hemelrijk, Gods Woord - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)