Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 495 van 1490

...  483 - 484 - 485 - 486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493 - 494 - 495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508  ...
[3] Maar er bestaat nu nergens op aarde een volk dat helemaal zonder enige wet is. Want God heeft onder alle volkeren al naargelang hun behoeften wijze mannen opgewekt en deze hebben hun wetten gegeven en hun ook gezegd en laten zien dat er een God bestaat, die alles heeft geschapen en ook alles in stand houdt, leidt en regeert. Zo leerden die wijze mannen de mensen ook dat God degenen die aan de wetten gehoorzamen, hier en aan gene zijde zal belonen, maar de degenen die in strijd met de wet leven zal tuchtigen en onverbiddelijk streng straffen, hier al en zeker aan gene zijde, omdat de ziel van de mens na de dood van het lichaam in een andere wereld van geesten verder leeft en overeenkomstig haar handelen gericht wordt.
Hoofdstuk 17: De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Kijk niet omhoog of omlaag met jullie vleselijke ogen als jullie het ware aanzicht en het wezen van de hemel, dat het rijk van God is, willen doorgronden, maar richt de ogen van je gemoed op je innerlijke bewustzijn van liefde; daar zullen jullie de hemel aanschouwen, en weloveral, op welke plaats in Mijn scheppingen jullie je ook bevinden, hetzij op deze aarde of op een andere, dat is om het even; want het aanzicht van de hemel zal zich vormen uit de grondslag van jullie leven, zoals die volgens Mijn woord en door jullie goede werken gevormd is. Pas via jullie eigen hemel zullen jullie in Mijn eeuwige en oneindig grote hemel komen.
Hoofdstuk 18: De poort van de hemel en het rijk van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Bedenk nu echter ook nog het volgende: wanneer de mens tegen de wil van God kwaad doet, is die daad niet een werk van God, maar geheel en al een daad van de mens zelf; want in dat geval heeft de mens zijn eigen wil niet ondergeschikt gemaakt aan Gods wil, die hij kent, maar deze enkel voortdurend tegengewerkt, en van hem kan met recht gezegd worden dat zijn slechte daden volledig zijn eigen daden zijn. Maar juist daardoor heeft de mens, door het grove misbruik van zijn vrije wil, zichzelf gericht en zichzelf daardoor in zijn blindheid ongelukkig gemaakt.
Hoofdstuk 19: De machteloosheid van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Ik zei: 'Evenals tot nu toe, zal dat ook in de toekomst aan de arbeiders op Mijn akkers en in Mijn wijngaarden worden overgelaten; het zal er dan erg op aankomen, hoe zij Mijn wil, die zij goed kennen, hanteren, hetzij juist, hetzij verkeerd. Zorg er daarom voor, dat er na Mijn lichamelijk scheiden van jullie geen ruzies en onenigheden ontstaan; want die zouden werkelijk de moeder van de antichrist op deze aarde worden! Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie dat voorkomen. Weliswaar zullen jullie het wel voorkomen - of jullie leerlingen dat echter ook zullen doen, is nog een andere vraag, want ook hun vrije wil moet evenals als die van jullie gerespecteerd worden.
Hoofdstuk 20: Over de wetten van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Als we alleen al uitgaan van de overmaat aan Romeinse wetten, voor de strikte handhaving waarvan er tenminste 800.000 blinde en ruwe soldaten en een niet kleiner aantal allerduisterste heidense priesters met hun onbeperkte volmachten als trouwe wachters optreden. Deze afschuwwekkende dam te doorbreken en te vernietigen is voor menselijke krachten, ook met de beste wil en de grootste en meest wilskrachtige wijsheid, zo goed als onmogelijk.
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Ik spreek hier alleen over onze staat, waarin zoals bekend tot nu toe nog de meeste beschaving te vinden is, en wil niet spreken over andere rijken op aarde, waar de mensheid zich nauwelijks onderscheidt van de wilde dieren. Maar wanneer ik bij ons Romeinen al op moeilijkheden stuit, die voorlopig niet te overwinnen zijn -hoe zal dit dan bij de geheel wilde volkeren van deze aarde mogelijk zijn?
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Ja, enkelen zoals ik en zeker nog wel verscheidene anderen, zullen dat allemaal met de grootste vreugde aannemen; maar zodra zich in het zuivere licht van de Geest groepen en gemeenschappen gaan vormen, zullen de priesters bij de keizer aankloppen en net zolang druk op hem uitoefenen, tot hij zelfs het zwaard zal moeten trekken tegen zulke gemeenschappen. Dan zal de oude dwingende wet pas echt met ijzeren klemmen en ketenen om de arme volkeren geslagen worden. Wee degene die het dan nog zal wagen om deze leer van U onder de mensen te verbreiden!
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Kijk, het is met deze geestelijke dingen ongeveer zoals met een wijze veldheer en diens ondergeschikte soldaten! De soldaten moeten weliswaar met vele duizenden de hete en bloedige strijd in; maar geen van hen mag anders vechten dan alleen volgens het plan en de wil van de veldheer. Wie dat doet, voert een voorspoedige strijd; wie van de vele soldaten echter bij zichzelf denkt: 'Ha, ik heb zelfmoed, kracht en ook het juiste inzicht; ik ga me op eigen houtje in de strijd begeven en een kroon voor mijn eigen hoofd verwerven!', en uit de slagorde van zijn in de oorlog bedreven veldheer zou treden, zou al zo goed als verloren zijn; want hij wordt weldra door de vijand gevangen genomen en ernstig toegetakeld. En wiens schuld is dat? Van niemand anders dan van hem zelf! Waarom heeft hij de wil van zijn wijze veldheer niet voor altijd tot de zijne gemaakt? Dan zou hij gemakkelijk met de anderen de vijand overwonnen hebben. Aangezien hij tegelijkertijd veldheer en soldaat wilde zijn, werd hij gemakkelijk een prooi van de vijanden.
Hoofdstuk 19: De machteloosheid van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Want een doffe, zeer beperkte intelligentie met een vonkje van Mijn nadrukkelijke wil, volgens welke ze actief moet zijn, is immers iets heel anders dan een in alle opzichten geheelonbegrensd innerlijk bewust worden, verbonden met een lichtend denkvermogen, een helder verstand en bovendien met de volkomen onbegrensde vrije wil, waaraan Ik nooit Mijn geboden en Mijn vaderlijke raad heb gegeven met een 'gij moet', maar altijd met het vrije 'gij zult'! Want alle geboden die Ik de mensen heb gegeven, waren in feite nooit wetten, maar slechts adviezen, die Mijn eeuwige liefde en wijsheid aan de vrije mensen gaf Van deze adviezen hebben dan de mensen, in de overtuiging Mij daardoor een des te grotere eer te bewijzen, strikt op te volgen wetten gemaakt en het niet houden daarvan gesanctioneerd met tijdelijke en eeuwige straffen.
Hoofdstuk 20: Over de wetten van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Nagenoeg allen bevestigen dat; maar Agricola kwam naar Mij toe en zegt: 'O Heer en Meester, ikzelf begrijp en erken nu volkomen de zuivere goddelijke waarheid van deze duidelijke uitspraak van U en zie ook in, dat het verwerpelijke 'moeten' van de wet, een werk is van menselijke blind}{eid en de mens onvermijdelijk berooft van al het hogere licht, omdat het alle bronnen verstopt waardoor het zuiver geestelijke licht uit de hemelen in hem zou kunnen binnenstromen, en daardoor ook zijn ziel met ijzeren geweld in de duistere materie trekt en dooddrukt. Maar dit grote kwaad is in onze tijd tot een zodanige macht en omvang uitgegroeid, dat het waarschijnlijk nooit volledig van de materiële aardbodem te verbannen zal zijn.
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Ik ben wel geen profeet, maar als tamelijk oude staatsman heb ik veel ervaring opgedaan, ken ik het staatsapparaat en de volkeren, en kan derhalve ook min of meer voorspellen, hoe deze zaak langs de natuurlijk menselijke weg van mondelinge uitwisseling opgenomen zal worden en welk uitwerking dat zal hebben.
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Toont U ons daarom ook, behalve de zuivere, goddelijk ware leer, waar ik nu wat mijzelf betreft vol van ben en voortaan zeker ook mijn hele huis, de betrouwbare wegen en geef ons aan hoe wij, zwakke mensen, die aan onze vele medemensen doeltreffend kunnen meedelen! Want anders zullen de mensen, enkele uitzonderingen daargelaten, tot aan het einde der tijden van deze aarde blijven wat ze nu zijn: niets anders dan dieren, begiftigd met enig denkvermogen en een beetje materieel verstand, gepaard aan een zinnelijk vrije en kwade wil.'
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Want zoals zelfs de aardse dag niet in één keer aanbreekt, maar langzamerhand, van het eerste, nauwelijks merkbare ochtendgloren tot aan de volle zonsopgang, via talrijke fasen van toenemend licht, zo gaat het ook met het aanbreken van de geestelijke dag bij de mensen op deze aarde. Want als Ik het voor alle mensen in één keer plotseling volledig geestelijk dag liet worden, dan zouden zij, zolang ze hun zware lichaam nog moeten dragen, traag worden en zich niet veel meer bezighouden met zoeken en onderzoeken. Zij zouden zich wel aan de geboden houden en volgens de helder in hen stralende waarheid handelen, maar meer op een mechanische dan op een volledig levende manier; wanneer de mensen van niveau naar niveau, door hun eigen zoeken, onderzoeken en handelen de geestelijke dag in zichzelf zien ontstaan en, omdat zij daar grote vreugde aan hebben, ook hun broeders die nog in hun eigen nacht leven, onderrichten en hen aansporen en aanmoedigen om de eigen innerlijke geestelijke dag te zoeken -dan is dat zeker beter, dan wanneer ieder mens zonder eigen toedoen en handt en door Mijn almacht direct in de volheid van de innerlijke geestelijke dag geplaatst zou worden.
Hoofdstuk 22: Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Met name in deze zeer duistere tijd zullen de leerlingen, die deze leer van Mij verbreiden, ook toegerust zijn met alles wat nu alleen in Mijn macht ligt en zij zullen in staat zijn om in Mijn naam grote tekenen te doen, waar en wanneer dat nodig zal zijn voor het ware welzijn van de mensen; maar desondanks zal het steeds van veel grotere waarde zijn, wanneer de mensen tot geloof in Mij bekeerd worden en volgens Mijn leer zullen gaan handelen.
Hoofdstuk 22: Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Wat jullie uiterlijke staatswetten echter betreft: die moeten bestaan voor het vlees van de mensen; want zolang de mens niet volledig in de Geest is wedergeboren, zijn uiterlijke staatswetten voor hem noodzakelijk omdat ze hem oefenen in deemoed en geduld, die voor het bereiken van de volledige wedergeboorte uiterst noodzakelijk zijn; anderzijds houden zij de duistere en slechte mens ervan af om zijn medemens in sterke mate kwaad te berokkenen, omdat deze wetten door scherp getrokken grenzen ieder het zijne toewijzen en degene die moedwillig in strijd daarmee handelt, tuchtigen.
Hoofdstuk 22: Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  483 - 484 - 485 - 486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493 - 494 - 495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508  ...