15542 resultaten - Pagina 495 van 1037
... 483 - 484 - 485 - 486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493 - 494 - 495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508 ...
[4] Maar met het verwerpen van al onze afgoden heb ik ook het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel na de dood verworpen -en naar ik meende met goed recht.Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Ik heb mij zozeer vertrouwd gemaakt met deze zienswijze, die in waarheid erg voor de hand ligt, dat ik nu niet meer de allerminste vrees voor de dood heb, maar er alleen maar meer naar verlang; want mijn huidige bewustzijn zegt mij dat er vóór dit bestaan van mij eeuwigheden na eeuwigheden zijn verstreken, en ik heb in mijzelf nooit verdriet en treurnis gevoeld om het feit dat ik niet voortdurend ooggetuige ben geweest van die eindeloos lange tijden.
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[13] Toen ik met zulke geloofsbeginselen naar de Joden kwam en hen zag bidden en boete doen, kreeg ik werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig waren; er moest wel net als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat hun gemoed misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal buitengewoon sterk verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen zullen, evenals bij alle andere volkeren, zeker de gezamenlijke priesters zijn, die zich door de mensen goed laten bedienen en voeden voor het door hen bedachte bedrog, zich niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens anders vandaan komt, en daarbij denken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft gehaald, dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[15] Grote Heer en Meester, dat was tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst in mijzelf weliswaar veroorzaakt door Uw daden en weinige woorden -dat ik mij toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom vraag ik U of U mij een goed licht wilt geven, met name over wat U geheel naar waarheid bedoeld hebt met Uw opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde jongste dag!'
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Kijk eens naar de ellendige geboorte van de mens, die in zekere zin bestaat als kroon op de scheppende eigenschappen van de natuur! Waarom is zijn geboorte en zijn intrede in de wereld niet op zijn minst soortgelijk aan die van de dieren, en met name de vogels in de lucht, die reeds enkele dagen na hun intrede in deze natuurlijke wereld het volledige gebruik van hun levenskrachten verkrijgen en zich tot hun einde daarin kunnen verheugen?
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[15] Maar nee, de mens bereikt weliswaar na ongeveer dertig of hoogstens veertig jaar wel een daarop lijkend standpunt, als zijn oorspronkelijke levenskrachten daar tenminste op ingesteld zijn -wat echter tot de zeldzaamheden behoort, omdat vrijwel de meeste mensen gelukkig reeds als kind weer daarheen terugkeren waar ze vandaan zijn gekomen. De mens, die in alle opzichten sterk is geworden, begint echter spoedig na dat hoogste punt van zijn leven min of meer ziekelijk te worden, en als hij het geluk heeft om wellicht zeventig, tachtig of negentig jaar oud te worden, dan is hij daarom niet te benijden; want zo'n ouderdom is geen leven meer, maar enkel een steeds gecompliceerdere ziekte, die hem net als ieder ander mens langzamerhand naar de dood en het niet-bestaan voert.
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[2] Naar de schijn te oordelen - die echter altijd bedriegt - zou je natuurlijk wel gelijk hebben, maar wat de innerlijke levenswaarheid betreft absoluut niet; want alles wat jij op de wereld al als levend waarneemt, is in de sfeer van zijn leven duizendmaal onverwoestbaarder dan alles wat jij je als onverwoestbaar kun voorstellen.
Hoofdstuk 170: De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken stemmen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[3] Goed; nu vraag Ik je verder of je al eens een drager hebt gezien die het licht van de zon naar deze aarde brengt! Of heb je de band al gezien, waarmee de hemellichamen zodanig met elkaar zijn verbonden, dat ze voortdurend op dezelfde afstand rond hun grotere hemellichamen moeten bewegen? Of heb je al eens die krachten gezien, die zowel in planten als in dieren werken en allerlei dingen voortbrengen?
Hoofdstuk 171: Over het werken van krachten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Vriend, als die kiem niet ook in jou zou bestaan - waar jij als uiterlijk zintuiglijk georiënteerd mens weliswaar niets van weet -zou jij de Schepper jouw verwijten niet hebben gemaakt; want alleen de onverwoestbare levenszin in jou heeft je, onbewust voor jezelf, daartoe aangezet, en Ik ben Voornamelijk ter wille van jou naar deze streek gekomen, om je in woord en daad te tonen hoe ver en laag je nog achter de pijler van leven en licht staat! En nu hebben we voorlopig genoeg woorden over en weer gebruikt, en we zullen ter wille van jou ook tot enkele feitelijkheden overgaan.'
Hoofdstuk 171: Over het werken van krachten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[8] Dan zoekt ze evenwel de geest in haar huis, die haar door af en toe lawaai te maken bij zich in huis wilde roepen; maar dikwijls hoorde ze dat lawaai niet door het wereldse tumult. Af en toe wierp ze wel een vluchtige blik in het inwendige van haar huis, waar ze echter maar weinig en onbetrouwbare dingen zag. Dan keerde ze zich na zo'n klein onderzoek al gauw weer naar buiten, waar het haar beter beviel dan in de donkere vertrekken van haar huis, waarin ze niets duidelijks meer kon ontdekken, omdat haar gezichtsvermogen door het uiterlijke licht teveel verblind en haar innerlijke vermogen om te horen door het harde wereldse tumult te sterk verdoofd was.
Hoofdstuk 172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Hier en daar zijn er echter vreesachtige zielen, net als kinderen, die bang zijn voor het wereldse licht en het wereldse tumult. Die blijven dan liever thuis en houden zich bezig met wat zich in het huis bevindt. Als er nu lawaai te horen is, kunnen ze door een ruit, die niet verblind is door uiterlijk licht, heel goed van binnen naar buiten kijken en er snel en gemakkelijk achter komen wat het lawaai heeft veroorzaakt, en ze kunnen zich van veel dingen die ook in het huis gebeuren juister en eerder bewust worden dan degenen die zich buiten hun huis bevinden.
Hoofdstuk 172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[15] Terwijl ik daar levendig aan begon te denken, stond er ook al voldoende brood en wijn op tafel; bij de aanblik daarvan aarzelde ik niet lang, greep snel naar het brood en ook naar de wijn, want ik had al erge honger en dorst - en kijk, spoedig daarna voelde ik mij zeer gesterkt, en met mijn denken en fantaseren begon het veel levendiger en krachtiger te gaan!'
Hoofdstuk 174: Belevenissen aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[3] Daarna keerden degenen die mij in mijn eenzaamheid hadden bezocht weer terug, en opnieuw volgde ik de verdere raad van mijn nog onbekende vriend op. En kijk, weldra kwam er een grote groep behoeftige zielen naar mij toe, en ik vroeg hen of ze iets zagen en waarnamen.
Hoofdstuk 175: Leiding in de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[11] En kijk, spoedig daarna kwamen jouw moeder en zusters naar mij toe, en ik kon met hen spreken, net als nu met jou! Ze geloofden wat ik hun vertelde en hebben het ook aan jou verteld; maar bij jou vond het tot nu toe geen geloof, omdat je je met je hele denken, liefhebben en willen te veel in de starre uiterlijke wereld hebt begeven.
Hoofdstuk 175: Leiding in de wereld aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[2] Voor mensen van jouw soort is dat inderdaad nauwelijks mogelijk, want die zijn vanaf het eerste begin te werelds ontwikkeld; ze hebben wel zoveel mogelijk hun natuurlijke gezichts- en begripsvermogen gescherpt, maar daardoor hun innerlijk geestelijk gezicht op de achtergrond geplaatst. Want het gaat hun met dat innerlijke geestelijke gezicht ongeveer zoals iemand die glazen ruiten in zijn huis heeft aangebracht. Hij bevindt zich echter buiten en hoort plotseling een hard geluid in het huis. Hij gaat dus onmiddellijk naar een venster en wil het inwendige van het huis zien; maar ondanks al zijn inspanning kan hij vrijwel niets ontdekken, want de weerspiegeling van het daglicht op de ruiten maakt dat onmogelijk. Als hij dus de oorzaak van het geluid te weten wil komen, blijft hem niets anders over dan de voordeur van het huis en alle tussendeuren open te doen en naar binnen te gaan, om te zien Wat de oorzaak van het geluid was; of hij moet een ruit kapotslaan en, als dat te weinig is, nog meerdere, om beter naar binnen te kunnen kijken naar wat het geluid heeft veroorzaakt.
Hoofdstuk 172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)