Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 498 van 1490

...  486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493 - 494 - 495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508 - 509 - 510 - 511  ...
[4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de aanwezigheid van een boze geest in die man.
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Na dit merkwaardige gesprek stootte hij nog een paar afschuwelijke verwensingen en bedreigingen uit tegen de beide priesters, rukte de man een paar maal heen en weer, waarop deze tot zichzelf kwam, zich uiterst zwak voelde en iets te eten wilde hebben. Toen hij, na het voedsel tot zich genomen te hebben, wat sterker werd, werd hem weer gevraagd of hij iets wist van wat hij daarvoor gezegd had. Hij ontkende dat met zijn natuurlijke, zachte stem, maar hij herinnerde zich wel dat hij geslapen had en zich in zijn droom temidden van in het wit geklede jongemannen had bevonden.
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Deze voorvallen, die optreden in tijden dat het geloof steeds minder wordt en die er op zichzelf erg verontrustend uitzien, worden toegelaten opdat de ongelovigen daarmee een krachtige vermaning krijgen dat hun ongeloof vruchteloos is, en dat er na het afvallen van het lichaam een zeker voortleven van de ziel van de mens bestaat en zeker ook een God, die ook aan gene zijde heel goed in staat is de slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.
Hoofdstuk 32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] En zo heeft deze onder de mensen voorkomende en zeer ernstig uitziende zaak in tijden van het grootste gebrek aan geloof ook absoluut goede kanten, zoals jij dat bij jouw Illyriërs zelf zeker hebt waargenomen.
Hoofdstuk 32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat is mij nu helder, zoals zeker ook de anderen, en ik dank U voor dit licht. Maar ik heb er nog een kleinigheid bij op te merken, en dat is, of U ons zou willen aangeven op welke plaats, in vergelijking met deze aarde, de eigenlijke geestenwereld zich bevindt. U hebt in Uw woorden weliswaar een klein vonkje laten vallen, maar ik kon daar toch niet volledig wijs uit worden. Als U het goed vindt, zou ik U willen vragen om mij ook in dit opzicht het passende te zeggen.'
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk met de priesters en de nog levende ouders van de man en adviseerde hun dat men zo iemand op een goede manier om het leven moest brengen, dan zou de boze geest zijn huis wel moeten verlaten. Maar toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed als onmogelijk was en dat degene die zo iets zou ondernemen zichzelf in het grootste levensgevaar zou begeven. Iemand had dat al geprobeerd, maar was er erg toegetakeld van teruggekomen. Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp vertrokken en heb deze naar waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik heb die ook al vaak aan wijze mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar van een ook maar enigszins afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake geweest.
Hoofdstuk 31: Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Bij mensen die een waar en levend licht geloof hebben komt bezetenheid al helemaal nooit voor, omdat de ziel van de mens en ook de geest daarin het lichaam zodanig doordringen, dat er geen vreemde en wellicht ook nog boze geest in een zuiver en van geest doortrokken vlees kan binnendringen. Maar wanneer de ziel van een mens duister, vleselijk en materieel is geworden en daardoor ook angstig en vreesachtig, ziek en zwak, zodat ze geen weerstand kan bieden aan een vreemde indringer, dan kan het ook gemakkelijk gebeuren dat de slechte zielen, die zich na het uittreden uit hun lichaam meestal ophouden en hun kwade praktijken uitoefenen in die lagere regionen van deze aarde waar mensen van hun slag in het vlees leven, soms in het lichaam van een zwak mens binnendringen; ze nestelen zich dan meestal in het meest zinnelijke onderlichaam en beginnen zich als vreemde en steeds slechte geesten door middel van het vlees van de bezetene naar buiten toe te uiten.
Hoofdstuk 32: De Heer verklaart het wezen van bezetenheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Ik zei: 'De hele geestenwereld heeft weliswaar, zoals Ik reeds enige keren uiteengezet heb, met de ruimte en de tijd van deze materiële, gerichte en bijgevolg onvrije wereld absoluut niets meer te maken; maar de ruimte, als een buitenste omhulsel, is uiteindelijk toch de drager van alle hemelen en alle geestenwerelden, omdat die zich op geen enkele wijze ergens buiten de oneindige scheppingsruimte kunnen bevinden. En zo moeten er, om helder en voor jullie begrijpelijk te spreken, ook bepaalde ruimtelijkheden bestaan, waarin de geestenwerelden zich als het ware op een plaats bevinden, alhoewel de plaats van de ruimte met name een voleindigde geest net zo weinig interesseert als jou nu deze Olijfberg, wanneer jij je Rome of Athene voor de geest wilt halen, want voor de geest bestaat er in die vorm noch een bepaalde ruimte noch gemeten tijd.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Maar wat het zogenoemde individuele wezen van een geest betreft: dat kan zich, net zo min als Ik, toch niet volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo bevinden zich dan ook de zielen van degenen die in deze materiële wereld gestorven zijn in een bepaalde plaatselijke ruimte, alhoewel met name de zielen, wier leven niet voleindigd is, daar geen idee van hebben -net zo min als jij in een droom, waarin jij wellicht nu eens in deze en dan weer in een andere streek echt behaaglijk en zelfs actiefbezig bent, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats waar je als persoonlijk individu aanwezig bent ook maar een haarbreed te veranderen.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Wanneer een mens tijdens zijn leven in het lichaam een speciale liefde voor deze of gene plaats op de materiële wereld heeft gehad, dan blijft hij ook als overleden ziel op die plaats, vaak vele honderden jaren lang, en wordt zich daar langs de weg der geestelijke overeenstemmingen soms ook innerlijk van bewust, al is het ook niet helder.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Waar je dus op deze aarde een plaats hebt, heb je ook een plaats voor de wereld van de geesten, die in feite natuurlijk geen materiële maar een geestelijke plaats is, omdat die ontstaat uit een zekere fantasie van de geesten door middel van hun wil.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Als een ziel echter reeds hier volledig doordrongen is van de liefde tot God, dan wordt haar materieel individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze aarde, als bakermat voor de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet veranderd, maar door Mijn toedoen zal ze desondanks, al naargelang de voortdurend toenemende behoeften van haar intelligentie en de daaruit voortvloeiende zaligheid, door de hele oneindigheid kunnen trekken, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats van haar individuele zijn ook maar een haarbreed te hoeven wijzigen, evenals ook Ik die in de geest niet verander en toch in de hele oneindigheid overal tegelijk aanwezig ben.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele anderen: 'Heer en Meester, wij danken U voor deze uitleg, die voor ons allemaal heel nodig was; want wij zijn allemaal herhaalde malen in de gelegenheid geweest om bezetenen van allerlei soort en aard te zien en te observeren, en wij wisten de zaak onmogelijk anders te verklaren dan dat zulke ongelukkigen door zeer reële duivels bezeten zijn en derhalve ook hun prooi zijn, wanneer zij zich daar niet van kunnen bevrijden.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Door een dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren wij genoodzaakt om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te beschouwen, door God reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij haalden heimelijk onze schouders op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid, en wel in het bijzonder wanneer wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag van de bezetene als ook van de vroomheid van zijn ouders in alle opzichten konden overtuigen, wat ons werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft deze zaak absoluut een heel ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon blij dat wij door Uw genade ook daarmee in het reine zijn gekomen.'
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] God heeft echter al sinds eeuwigheid Zijn gedachten als het ware buiten Zichzelf geplaatst en ze door Zijn almachtige wil van een lichaam voorzien. Deze belichaamde gedachten en ideeën van God zijn echter strikt genomen geen lichamen, maar het zijn geestelijke dingen die zich in het gericht bevinden en rijpingsvaten ten behoeve van een zelfstandig 'zijn'. Het zijn dus schepselen, bestemd om als het ware uit zichzelf en uit eigen kracht eeuwig voort te leven naast Mij, de voor hen zichtbare Schepper.
Hoofdstuk 34: Het wezen van satan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  486 - 487 - 488 - 489 - 490 - 491 - 492 - 493 - 494 - 495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508 - 509 - 510 - 511  ...