17481 resultaten - Pagina 507 van 1166
... 495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508 - 509 - 510 - 511 - 512 - 513 - 514 - 515 - 516 - 517 - 518 - 519 - 520 ...
[12] De vrouw had weliswaar reeds de hele ochtend bij verscheidene huizen navraag gedaan, maar kon nergens iets over Mij te weten komen; ze was zodoende met het meisje op het plein op de uitkijk gaan staan, maar natuurlijk zonder resultaat. De waard trof de vrouwechter samen met het meisje, nam hen allebei op in zijn huis en verzorgde hen uitstekend. Het meisje diende hem in het dorp tot een afdoende bewijs van wat Ik in het dorp had bewerkstelligd; want van de tien gereinigde melaatsen was er allang, zoals men zegt, geen spoor meer te bekennen, en de genezen opperknecht van de waard kon als genezen jichtlijder tegenover de werelds ingestelde mensen ook niet gelden als een bijzonder bewijs van Mijn kracht om wonderen te doen, omdat er toch gevallen waren geweest waarbij dergelijke jichtlijders tenslotte ook genezen waren door goede geneesmiddelen, waaraan destijds minder gebrek was dan -NOTA BENE - in deze tijd.Hoofdstuk 96: Het vertrek naar Kana De Heer in Kana - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[14] Aan dit meisje, dat tevens heel mooi was om te zien viel tien jaar later nog een ongewoon aards geluk ten deel. Want de vrouw van de bekende Kado in Jericho was gestorven; hij kwam in deze streek, leerde haar kennen en nam haar uit liefde voor Mij tot zijn tweede vrouw. En zo heeft Mijn genade, als die iemand ten deel valt, ook in aards opzicht steeds goede gevolgen.
Hoofdstuk 96: Het vertrek naar Kana De Heer in Kana - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] De waard zei: 'O beste Heer en Meester, die nood duurt bij mij al meer dan een jaar, en ik heb mij al verscheidene keren deels in mijn hart tot U gewend en deels heb ik dringend naar U geïnformeerd bij Uw broeders en bij Uw moeder, die tegenwoordig meestal in Kis verblijft; maar U leek de vrome wensen van mijn hart niet te horen en ook kon ik niet te weten komen waar U wellicht verbleef, en zo moest ik dan de grote nood van mijn huis in de naam van de almachtige God tot nu toe kalm verdragen. Ik ken weliswaar de reden niet waarom ik door God de Heer zo hard bezocht ben; maar nu vraag ik U, beste, goede Heiland, om mij te willen helpen.
Hoofdstuk 97: In de herberg te Kana (26.12.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Mijn vrouw wordt door jicht geplaagd en de kinderen lijden aan kwaadaardige koortsen, twee van mijn beste en meest trouwe knechten liggen al meer dan een half jaar te bed met een kwaadaardige melaatsheid, en ik moet het werk in mijn bedrijf grotendeels door vreemde arbeiders tegen een hoog loon laten uitvoeren. En dat mag je toch wel nood noemen, temeer daar ook ikzelf niet meer tot de gezonde mensen gerekend kan worden!
Hoofdstuk 97: In de herberg te Kana (26.12.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] O beste Heer en Meester, sinds U bij een bruiloft, die hier gevierd werd, op verzoek van Uw moeder een eerste teken hebt gedaan, is het in mijn huis totaal anders geworden! Als U mij niet wilt helpen, ga ik binnenkort zowel in geestelijk als in aards opzicht te gronde!'
Hoofdstuk 97: In de herberg te Kana (26.12.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] omdat het al avond begon te worden en flink begon te schemeren, zei Ik tegen de van blijdschap huilende waard: 'Aangezien de nood in je huis nu verholpen is en Ik vannacht in jouw huis zal blijven, zorg er dan nu voor dat Ik en Mijn leerlingen een avondmaal krijgen. Laat vissen voor ons klaarmaken en daarna wat brood en wijn op tafel zetten!'
Hoofdstuk 97: In de herberg te Kana (26.12.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[10] Toen de waard die wens van Mij had gehoord, ging iedereen vol blijdschap aan het werk om aan Mijn wens te voldoen. Het duurde nauwelijks een heel uur voor het avondmaal bereid was; het werd op tafel gezet en Ik zei tegen de waard: 'Kijk, daar is nog een tafel! Laat allen die genezen zijn nu aan die tafel gaan zitten en eten wat wij eten, ieder naar zijn behoefte, en ze moeten ook wijn drinken en brood eten, opdat ze weer flink sterk worden!'
Hoofdstuk 97: In de herberg te Kana (26.12.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[14] Wij aten en dronken nu welgemoed en Mijn leerlingen gaven het werkelijk zeer vrome gezelschap heel veel ten beste van wat wij allemaal hadden meegemaakt op onze tochten kriskras door het land. Dat deed ons kleine gezelschap buitengewoon veel plezier, en er werd daarbij van beide kanten veel gesproken over wat hun gemoederen bezighield, waarbij men ook vaak moest huilen.
Hoofdstuk 97: In de herberg te Kana (26.12.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Ik ken Mozes en de profeten en ken nu ook de leer van de Heer, waarin alles wordt bevestigd wat alle profeten vanaf Adam, Sehel en Henoch hebben voorspeld over Degene die nu onder ons is -en ik weet dus ook wat ik moet doen en laten. Ik zou alleen willen weten waarom ik onder ons leerlingen van de Heer steeds als de minste met onvriendelijke ogen wordt bekeken, alsof ik in de volle betekenis van het woord een duivel onder hen zou zijn!'
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] Nu zei de waard: 'Vriend, je hebt je nu alleen maar zo over mij opgewonden, omdat ik jou in mijn vrolijkheid heb gevraagd hoe het toch gekomen is dat ook jij blijvend een leerling van de Heer bent geworden! Ik heb je daarmee geenszins terecht willen wijzen en wist er ook niets van, dat de Heer jou eens heeft aangeduid met een naam die ik zelf niet weer wil uitspreken. Ik uitte alleen maar mijn verwondering over jou, omdat ik je voorheen in je handel en wandel als burger maar al te goed gekend heb en gezien heb dat jij het, ondanks jouw kennis van de Schrift, met het houden van Gods geboden nooit zo nauw hebt genomen.
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Maar waarom je jezelf steeds als de minste onder de leerlingen van de Heer beschouwt, dat is jouw zaak; maar ik merk hier echt niet dat jou ten opzichte van de andere leerlingen een lagere rang toebedacht is. .
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[2] Judas Iskariot zei: 'Ja, vriend, je hebt gelijk dat je zulke woorden tot mij richt! Ik ben weliswaar pottenbakker, maar echt niet onervaren in de Schrift! Mozes en de profeten ken ik dankzij een schriftgeleerde op m'n duimpje, en ik weet heel goed in wiens gezelschap ik mij bevind. Ik reis echt niet mee om iets werelds te verdienen -wat bij de heersende wereldse omstandigheden toch iedereen toegestaan zou moeten zijn -maar alleen om te zien of de profeet Jesaja in zijn voorspellingen geen onwaarheid heeft gesproken en geschreven! Want hoewel ik wat mijn vak betreft pottenbakker ben, ben ik ook een kenner van de Schrift en ik heb op grond van mijn steeds meer stille waarnemingen aan deze ware Godmens alles volkomen waar bevestigd gezien, wat de genoemde profeet en ook de andere profeten van Hem hebben voorspeld.
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Ja, in de tijd dat de Heer mij zo'n getuigenis gaf, was ik dat in Zijn ogen ook; want Hij alleen onderzoekt hart en nieren van de mens. Hij wist dus ook hoe het er met mij voor stond, en Hij zal ook weten hoe het er nu met mij voor staat.Als ik niet deug in Zijn gezelschap, heeft Hij ook meer dan genoeg macht om mij op staande voet te verwijderen. Hij alleen is de Heer en kan doen wat Hij wil, en niemand kan tegen Hem zeggen: 'Heer, waarom doet U dat?'; maar door iemand die helemaal mijn gelijke is laat ik mij echt niet graag terechtwijzen! Want ieder mens heeft zijn zwakheden en heeft genoeg met zichzelf te stellen om in de juiste orde te komen, en zolang hij nog met zijn eigen zwakheden te kampen heeft, moet hij zijn naaste met rust laten en zich niet vrolijk maken over diens gebreken, hem niet in het bijzijn van iedereen kleineren.
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Ik ken je dus heel goed en jouw levensprincipes zijn mij niet onbekend gebleven, en dat is nu precies wat mijn verbazing heeft gewekt over het feit dat jij je in dit allerhoogst geëerde gezelschap ophoudt; want wat je geloof betreft was jij geheel en al een Sadduceeër en je hebt je ook de hondswijsheid* (* Een verwijzing naar zijn cynische levensopvatting. Het Griekse woord voor cynicus is verwant met 'kunê', het Griekse woord voor hond. Een cynicus staat op het standpunt dat alleen de eigen normen en waarden tellen, en dat die van anderen i.c. de samenleving er absoluut met toe doen; de eerste dienen dan ook gevolgd te worden, de laatstgenoemde met voeten getreden.) van de Grieken eigen gemaakt, waarvan je dikwijls zei dat die het meest aan de natuur van de mens zou beantwoorden, als men reeds als kind daarin opgevoed zou worden.
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[13] Voorzover ik nu de betekenis van de leer van Heer ken, waarover ik veel gesproken heb met Kisjonah en met Philopold van het naburige dorp Kane, dat in de landpunt ligt die van Samaria een heel eind ons land insteekt, maar ook nog maar een paar weken geleden met twee vanuit Jeruzalem uitgezonden leerlingen, die ik in Kapernaüm trof, is de zin van die leer de grootste deemoed, zachtmoedigheid en zelfverloochening, zonder welke eigenschappen van het gemoed geen ware en zuivere liefde voor God en de naaste denkbaar is.
Hoofdstuk 98: De waard en Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)