Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15542 resultaten - Pagina 507 van 1037

...  495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508 - 509 - 510 - 511 - 512 - 513 - 514 - 515 - 516 - 517 - 518 - 519 - 520  ...
[5] Daarop zei de opperherder: ' Als jullie naar het dal van de Jordaan willen afdalen, leidt juist hier vanaf mijn hut het beste pad naar beneden naar het dal! Want hier bevindt zich de eerste bron van de beek de Arnon, en die stroomt niet steil naar beneden; het pad is daarom goed begaanbaar, terwijl de andere bronnen, die met elkaar de Arnon vormen, uiterst steil naar beneden stromen en de uiterst smalle paden heel moeilijk zijn voor een reiziger.'
Hoofdstuk 229: Over het vliegen van de mensen De Heer in het dal van de Jordaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[7] Reis bij gelegenheid naar de stad aan de Nebo, dan zullen de inwoners je zeggen wie Ik was, nu ben en voor altijd zal zijn!'
Hoofdstuk 229: Over het vliegen van de mensen De Heer in het dal van de Jordaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[8] Daarop keek de opperherder Mij verbaasd aan en vroeg mij toestemming om Mij naar het Jordaandal te mogen begeleiden, omdat hij de weg erg goed kende.
Hoofdstuk 229: Over het vliegen van de mensen De Heer in het dal van de Jordaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[12] De waard kwam daarop naar een open raam en vroeg enigszins korzelig wat wij zo laat in de nacht wilden.
Hoofdstuk 229: Over het vliegen van de mensen De Heer in het dal van de Jordaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[3] De waard zei: 'Ik heb nog maar één brood, en dat heb ik morgen nodig voor mijn personeel, en mijn buren slapen allemaal, zodat ik niet naar hen toe kan gaan om een brood te lenen!'
Hoofdstuk 230: De ontoeschietelijke waard - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[12] Ik zei tegen hem: 'Ook daarover zul je morgen meer te horen krijgen; maar zoveel mag je wel weten, dat Ik van boven ben gekomen en nu via het Jordaandal naar de directe omgeving van Jeruzalem zal reizen.'
Hoofdstuk 231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[17] Toen de waard dat van Mij had gehoord, ging hij snel naar de keuken en vertelde het aan zijn vrouw, en zijn vrouw raakte daardoor behoorlijk in paniek vanwege het gebrek aan brood.
Hoofdstuk 231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[19] Maar Ik zei tegen de waard: 'Ga dan maar eens naar je broodkamer, en kijk of je niet meer dan twee broden in voorraad hebt!'
Hoofdstuk 231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[22] De waard zei: 'Je hebt zojuist in de kamer met onze twee dochters toch van hetzelfde brood gegeten, en het heeft jullie niet geschaad, evenmin als mij en de merkwaardige gasten, die allemaal dat wonderbaarlijke brood hebben gegeten en nog eten; maak je dus maar geen zorgen! Maar ga naar de aangrenzende tweede grote gastenkamer en maak daar alles in orde voor de gasten die weldra zullen aankomen; steek lichten aan, zodat de aankomenden direct een goed verlichte gastenkamer binnen kunnen gaan! Als ze aan tafel zijn gaan zitten, bedien ze dan zoals het hoort; want ik zal mij niet veel met de nieuw aangekomenen kunnen bemoeien, omdat ik bij de eerste gasten blijf en hen zo nodig ook bedien!'
Hoofdstuk 231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[1] Hierna kwam de waard weer naar ons toe, viel voor Mij op zijn knieën en zei: 'O edele mensenvriend, u bent hier nog maar nauwelijks een uur en hebt mij al tot uw schuldenaar gemaakt! U moet een grote profeet onder de Joden zijn, die u vast niet herkennen; want voorzover ik het kan beoordelen zijn de Joden het slechtste volk, vooral die in de steden wonen, en voorzover ik weet vervolgen hun buitengewoon trotse priesters alle grote mannen die uit hun midden zijn opgestaan en beschouwen iedere gewone Jood die zich met een Romein of een Griek inlaat, als een zondaar -maar het goud van de Grieken en Romeinen verachten ze niet, wat mij maar al te goed bekend is!'
Hoofdstuk 232: Het oordeel van de waard over de Joden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[3] De waard zei: 'Beste vriend en misschien de alleropmerkelijkste man die ooit met zijn voeten de vuile bodem van deze aarde heeft betreden, er gaat mij nu een klein lichtje op: u bent een van de grootste profeten van uw volk! Maar als vriend raad ik u aan om niet naar Jeruzalem te reizen; want u zult zelf wel het beste weten dat er op de hele aarde geen slechter gespuis bestaat dan juist die Jeruzalemmers samen met hun priesters en hun leenvorst Herodes; wij Grieken kunnen niet begrijpen hoe de anders zo wijze Romeinen een rijk, zoals Judea is, aan zo iemand hebben kunnen verpachten.
Hoofdstuk 232: Het oordeel van de waard over de Joden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[2] De mensen gingen het huis binnen, en de waard bracht hen direct naar de tweede kamer en zei tegen hen: 'De bedienden staan al klaar; wat jullie wensen zal jullie ook gegeven worden!'
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[3] Daarna begaf de waard zich weer direct naar ons toe en zei tegen Mij:'O mijn wonderbaarlijke, beste vriend! Met deze gasten, die nu zijn aangekomen, zal ik me niet zoveel bemoeien; want ik heb direct gezien dat het kooplieden uit Jeruzalem zijn, in wier gezelschap zich drie levieten bevinden, die ook handel drijven.
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[5] De waard zei: 'Die kunnen ook de vissen die ik nog in voorraad heb wel opeten, die zijn helemaal niet slecht, omdat ze direct na het vangen gebraden en goed gezouten zijn; verder hebben ze brood en wijn, en daar zullen ze dan genoegen mee moeten nemen. Ik bezit ook nog wel gerookt schapen en geitenvlees; als ze dat willen hebben kan daarvan ook iets voor hen klaargemaakt worden, hoewel de Joden geen gerookt vlees eten, in 't bijzonder wanneer ze onder elkaar zijn -maar als ze naar ons heidenen toekomen en echt honger hebben, eten ze alles wat we hun maar voorzetten.'
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[7] De waard ging nu naar de keuken en zei tegen zijn vrouw wat ze de nieuw aangekomen gasten moest geven.
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
...  495 - 496 - 497 - 498 - 499 - 500 - 501 - 502 - 503 - 504 - 505 - 506 - 507 - 508 - 509 - 510 - 511 - 512 - 513 - 514 - 515 - 516 - 517 - 518 - 519 - 520  ...