Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 526 van 1490

...  514 - 515 - 516 - 517 - 518 - 519 - 520 - 521 - 522 - 523 - 524 - 525 - 526 - 527 - 528 - 529 - 530 - 531 - 532 - 533 - 534 - 535 - 536 - 537 - 538 - 539  ...
[10] Om deze redenen, die Ik je nu uiteengezet heb, is het voor Mij wel gemakkelijk om het zieke lichaam van een mens te genezen, maar niet tegelijk ook een zieke en duistere ziel. Ik genees de zielen ook wel, maar alleen door Mijn leer, wanneer ze die gelovig aannemen en daar vervolgens hun willen en handelen naar richten. Maar wie dat wil, heeft zich met een dergelijke vaste wil Mijn geest al eigen gemaakt en daardoor een toereikende levenskracht in zichzelf, die hij met het volste recht de zijne kan noemen, ook al ziet hij in dat het toch alleen Mijn kracht in hem is die handelt en heerst.
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Kijk, hoeveel duizendmaal duizend mensen zijn er buiten hun schuld in de diepste nacht van hun ziel terechtgekomen en moeten daarom dan ook allemaal verkommeren en te gronde gaan, omdat ze misschien nog in geen duizend jaar het geluk zullen hebben om van Uw hier uitgesproken leer ook maar één woord te vernemen! Maar hoevelen zijn er reeds sinds zeker vele duizenden jaren op aarde te gronde gegaan, die nooit van Uw leer iets hebben kunnen vernemen! Deze lange lichtloze handeling, tot zekere ondergang van zo talloos vele zielen, komt mij van de kant van Gods aller goedgunstigste en meest wijze voorzienigheid als heel erg triest voor.
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Toen hij de paarden buiten aan de knechten had overgegeven, kwam hij direct in de grote kamer naar ons toe en zei (de hoofdman) tegen Mij: 'O grote Heer en Meester! Pas toen jullie de herberg verlaten hadden, ben ik als uit een droom ontwaakt en wilde mij toen geheel en al aan U aanbevelen, maar toen waren jullie al verdwenen. Daarop werd ik gegrepen door een alles overheersend verlangen om U nog eenmaal te zien, te spreken en te horen. Ik liet mij dan ook onmiddellijk uit Bethlehem de beste rijpaarden brengen en reed met deze vrienden van mij in snelle draf hierheen en hoorde buiten van de mensen van dit huis, dat U hier een kleine rustpauze genomen hebt. Toen sprong mijn hart op van vreugde. Samen met mijn metgezellen sprong ik in allerijl van het paard en haastte mij naar binnen, en nu ben ik hier om U te begroeten, en om U van gans er harte te bedanken voor de eindeloos grote genade die ik van U tot heil van mijn heidense ziel ontvangen heb. Neem daarom, o Heer en Meester, deze dank ook genadig van mij aan!'
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Het ontbreekt de mensen niet aan ernst om op heel veel plekken van deze aarde de waarheid te zoeken, waarvan Ik mij zelf overtuigd heb en menigeen heeft daar ook al een spoor van gevonden -maar waarin lag nu de bevestiging voor het verstand van de mensen, dat het door een ijverige zoeker en vorser gevonden spoor van levenswaarheid wel helemaal juist was ? Men leerde dat spoor kennen, betuigde er ook bijval aan, maar men kwam ook andere ijverige vorsers naar de levenswaarheid tegen en men raakte er al gauw van overtuigd dat zij op heel andere sporen gestoten waren, die met dat van de eerste absoluut geen overeenkomst vertoonden, maar toch heel veel in zich hadden.
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Ja, er bestaat haast geen enkel mij bekend volk op deze aarde, voorzover ik die ken, dat niet in de een of andere godheid geloofde en daaraan vasthield, maar hoe materieel zijn zulke leringen en voorstellingen van een allerhoogst en uiterst wijs goddelijk wezen. Maar het ene en zeker enig ware goddelijke Wezen schijnt Zich er eeuwig weinig om te bekommeren of er hele volkeren en geslachten in de diepste nacht van dwaling te gronde gaan!
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Een ware godheid moet steeds voor een juiste verlichting van de mensen gezorgd hebben; maar als zij dat aantoonbaar niet gedaan heeft, terwijl ze nu voorgeeft het wel te doen, dan is het ofwel nooit een ware godheid geweest ofwel ze wilde het niet, vanuit een bepaalde geringschatting van de mensen op deze aarde; misschien omdat die haar niet bevielen omdat ze zich misschien even slecht konden ontwikkelen als heel veel vruchten, die een boom na de bloei begint te laten groeien, maar ze vanwege een of ander gebrek aan inwendig levenssap niet kan voeden en bij duizenden afwerpt en op de grond laat bederven en vertrappen, - een zeer oneconomisch bedrijf waarvan een alziende en hoogst wijze godheid toch ook op de hoogte zou moeten zijn, maar het toch duldt en voortdurend toelaat.'
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Ook deze keer, nu Ik persoonlijk onder de joden ben gekomen om hen weer om Mij heen te verzamelen, heb Ik ervoor gezorgd dat Ik in alle jullie bekende werelddelen aan de mensen bekend werd gemaakt op een manier die bij elk afzonderlijk volk paste. Ga er maar heen en vraag het de mensen en volkeren, dan zul je antwoorden krijgen waar jij je zeker hogelijk over zult verbazen!
Hoofdstuk 128: De verhouding tussen God en de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Maar als pure en geheel materiële wereldse mensen daar niet in willen geloven, omdat zij nog nooit iets dergelijks gezien hebben, kan dan soms aan God de schuld gegeven worden? Deze wereldse mensen zoeken het immers nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij die het zoeken, vinden het ook onder alle volkeren op aarde.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Deze Romeinen hebben Mijzelf over dergelijke verschijnselen verteld die zij zelf hebben meegemaakt! Zijn zij voor jou dan onwaar, omdat jij iets dergelijks nog niet hebt gezien en waargenomen?
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Achter de hoogste bergen van Azië in het verre oosten bestaat een groot keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt? Ja vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] De hoofdman, die vol verbazing en door diep ontzag gegrepen naar deze les van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en Meester, zoals U nu gesproken hebt, heeft nog geen wijze ooit tegen een mens gesproken! U hebt mij nu pas volkomen getoond wie U bent. Ik dank U voor de grote genade die U mij nu bewezen hebt, maar vraag U ook van ganser harte om vergeving voor het feit dat ik zo brutaal en dom tegen U heb durven spreken.'
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] De hoofdman, zijn metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem viel onze Rafaël echter op, die nu ook aan tafel naast Mij at en deze keer met opzet nog meer dan anders, om de aandacht van de vreemdelingen te trekken. Dezen keken dan ook met steeds grotere oplettendheid naar hem en verwonderden zich in stilte steeds meer over het feit dat een overigens zo bevallige jongeman zo veel kon eten.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Ik zei: 'Vriend, laat jouw bezorgdheid maar aan Mij over! Deze jongen is allang Mijn dienaar en weet zelf heel goed wat hij moet doen en hoeveel hij van de ene of de andere spijs kan eten. Als het niet goed was wat hij doet, zou Ik het hem wel zeggen. Als hij nu niet zo gegeten had dat het jullie enigszins bovennatuurlijk moest voorkomen, zou hij immers niet zo sterk jouw aandacht getrokken hebben; maar aangezien jij nu opmerkzaam op hem bent geworden, zul je van hem ook nog andere dingen horen en dan zal het je niet meer zo verbazen dat hij iets meer dan een gewoon mens aan spijs en drank tot zich kan nemen. Vanaf nu kun je je wel tot hemzelf richten.'
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze aarde hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor een magiër en de middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in gevaar en daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld uitgaan.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Weliswaar was het derde uur na zonsondergang al voorbij, maar voor een welbereid avondmaal was het nog altijd vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo dat wij op een dergelijke tijd in Bethanië aankwamen, zodat wij niet opgemerkt konden worden door de nieuwsgierige menigte; want deze dag waren er na ons vertrek veel mensen, jong en oud, naar Bethanië gekomen, omdat ze gehoord hadden dat Ik Mij daar ophield. Maar omdat ze Mij niet vonden en niemand hun ook zei waar Ik heengegaan was en wanneer Ik terug zou komen, bleven ze voor hun genoegen slechts tot zonsondergang in Bethanië en keerden toen weer terug naar Jeruzalem. Enkelen keerden echter al terug op het moment dat de ons reeds bekende soldaten Bethanië binnenkwamen, volgens de aanwijzing in het huis van Lazarus hun voedsel en reisgeld ontvingen en daarna na een korte rustpauze weer verder trokken; want Ik had Rafaël in de geest aangegeven, dat de soldaten niet op de terugkeer van de Romeinen moesten wachten. Op de tijd dat wij aankwamen was alles dan ook volkomen in orde en wij waren onder ons, door niemand gestoord.
Hoofdstuk 130: De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3 - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  514 - 515 - 516 - 517 - 518 - 519 - 520 - 521 - 522 - 523 - 524 - 525 - 526 - 527 - 528 - 529 - 530 - 531 - 532 - 533 - 534 - 535 - 536 - 537 - 538 - 539  ...