Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 528 van 1088

...  516 - 517 - 518 - 519 - 520 - 521 - 522 - 523 - 524 - 525 - 526 - 527 - 528 - 529 - 530 - 531 - 532 - 533 - 534 - 535 - 536 - 537 - 538 - 539 - 540 - 541  ...
[9] Op dat ogenblik weken de woeste wachters terug, en zij die bewaakt waren kwamen vol geloof naar ons toe en werden ook vlug gesterkt met het water uit de waterkelder.
Hoofdstuk 166: De bevrijding en bekering van de Farizeeën, die voor door leeuwen worden bewaakt (16.4.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[12] Vrijwel iedereen in Jeruzalem kende namelijk Uw afstamming, aangezien men Uw vader en moeder alsook Uw broers maar al te goed had gekend; want hoe vaak gebeurde het niet dat Uw vader, die algemeen bekend stond als een vaardig timmerman en schrijnwerker, bij ons in Jeruzalem werk te doen had en dat Uzelf niet zelden met hem en Uw broers als timmerman meewerkte. Plotseling bent U als dezelfde timmerman te midden van verscheidene leerlingen als leraar van het volk opgetreden, hebt in Jeruzalem onderricht en een scherp getuigenis tegen ons gegeven. Daarom zult U wel kunnen begrijpen dat onze haat tegen U enorm moest toenemen, toen U, iedere keer dat U in Jeruzalem verscheen, ons bij het volk in verlegenheid bracht en tegen ons getuigde dat wij geen dienaren van God, die wij niet zouden kennen, maar enkel verscheurende wolven in schaapskleren en derhalve dienaren van Beëlzebub zouden zijn; zodoende zouden wij het volk niet bij het licht en daarom ook niet in de hemel binnenlaten en zouden wijzelf daar ook niet naar binnen willen, en zo waren er nog een groot aantal van dergelijke kleinerende getuigenissen, die wij met onze eigen oren hebben gehoord of die ons getrouw door anderen werden meegedeeld.
Hoofdstuk 166: De bevrijding en bekering van de Farizeeën, die voor door leeuwen worden bewaakt (16.4.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[3] In deze dagen moet het hemelrijk echter groot geweld worden aangedaan; wie het niet met geweld naar zich toetrekt, zal het niet in bezit nemen.
Hoofdstuk 167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Barnabas stond op en zei: 'O Heer en Meester, ook voor ons bestaat het beste avondmaal uit het feit dat U naar ons toe bent gekomen en wij U herkend hebben als Degene die U bent! Overigens hebben wij brood en wijn genoeg.Wat voor ander lichamelijk voedsel hebben we dan nog nodig?'
Hoofdstuk 167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[10] Toch zei Ik tegen de waard: 'Ga maar naar je provisiekamer en kijk watje daar aantreft, dat door ons joden gegeten kan worden! Laat het goed klaarmaken, en zet het dan voor ons op tafel!'
Hoofdstuk 167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[12] De waard kwam onmiddellijk vol blijdschap weer naar ons terug en zei: 'Mijn beste heren gasten, een derde wonder! jullie weten hoe moeilijk er in deze streek vis te krijgen is, en kijk, de grote tafel in de provisiekamer waar wij het voedsel op klaarmaken ligt zo vol met heel verse, maar reeds schoongemaakte, edele vissen, dat wij daar voor drie dagen allemaal meer dan genoeg aan hebben; ze hoeven alleen maar toebereid te worden - waar ik al opdracht toe heb gegeven -en dan zullen wij verzadigd worden met een zeer zeldzame spijs.'
Hoofdstuk 167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[4] Maar met het verwerpen van al onze afgoden heb ik ook het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel na de dood verworpen -en naar ik meende met goed recht.
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[20] De twee tekenen die U hier hebt gedaan plaatsen de tekenen die U hiervoor hebt gedaan pas in het juiste licht, waardoor alle andere tekenen geen enkele betekenis meer hebben en maken U voor onze ogen in volle ernst tot Degene die, zoals David heeft aangekondigd, naar ons toe zou komen. Want ten eerste komen er in deze hele streek geen leeuwen voor, omdat deze dieren meestal alleen in Afrika thuishoren, en zo'n beest hoogst zelden naar Arabië afdwaalt en al gauw weer teruggaat als het in de uitgestrekte woestijnen geen voedsel vindt; maar op een wenk van U stonden er direct veertien van zulke beesten voor ons! Zoiets zou al heel moeilijk gaan als die beesten hier in het land in grote aantallen thuishoorden. U, die Heer over alle schepselen bent, moet ze dus werkelijk geschapen hebben, het kan niet anders!
Hoofdstuk 166: De bevrijding en bekering van de Farizeeën, die voor door leeuwen worden bewaakt (16.4.1864) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Ik heb mij zozeer vertrouwd gemaakt met deze zienswijze, die in waarheid erg voor de hand ligt, dat ik nu niet meer de allerminste vrees voor de dood heb, maar er alleen maar meer naar verlang; want mijn huidige bewustzijn zegt mij dat er vóór dit bestaan van mij eeuwigheden na eeuwigheden zijn verstreken, en ik heb in mijzelf nooit verdriet en treurnis gevoeld om het feit dat ik niet voortdurend ooggetuige ben geweest van die eindeloos lange tijden.
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[13] Toen ik met zulke geloofsbeginselen naar de Joden kwam en hen zag bidden en boete doen, kreeg ik werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig waren; er moest wel net als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat hun gemoed misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal buitengewoon sterk verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen zullen, evenals bij alle andere volkeren, zeker de gezamenlijke priesters zijn, die zich door de mensen goed laten bedienen en voeden voor het door hen bedachte bedrog, zich niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens anders vandaan komt, en daarbij denken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft gehaald, dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[15] Grote Heer en Meester, dat was tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst in mijzelf weliswaar veroorzaakt door Uw daden en weinige woorden -dat ik mij toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom vraag ik U of U mij een goed licht wilt geven, met name over wat U geheel naar waarheid bedoeld hebt met Uw opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde jongste dag!'
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[9] Kijk eens naar de ellendige geboorte van de mens, die in zekere zin bestaat als kroon op de scheppende eigenschappen van de natuur! Waarom is zijn geboorte en zijn intrede in de wereld niet op zijn minst soortgelijk aan die van de dieren, en met name de vogels in de lucht, die reeds enkele dagen na hun intrede in deze natuurlijke wereld het volledige gebruik van hun levenskrachten verkrijgen en zich tot hun einde daarin kunnen verheugen?
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[13] Als die de mensen geen betere manier van ontstaan heeft kunnen schenken, had ze het voortbrengen ervan wel voor eeuwig achterwege kunnen laten; want daardoor heeft ze voor zichzelf bij de ontwikkelde mensheid op de wereld weinig lof verworven. Maar ik wil op deze ellendige gang van zaken in de scheppende natuur nu niet al te veel aanmerken.
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[15] Maar nee, de mens bereikt weliswaar na ongeveer dertig of hoogstens veertig jaar wel een daarop lijkend standpunt, als zijn oorspronkelijke levenskrachten daar tenminste op ingesteld zijn -wat echter tot de zeldzaamheden behoort, omdat vrijwel de meeste mensen gelukkig reeds als kind weer daarheen terugkeren waar ze vandaan zijn gekomen. De mens, die in alle opzichten sterk is geworden, begint echter spoedig na dat hoogste punt van zijn leven min of meer ziekelijk te worden, en als hij het geluk heeft om wellicht zeventig, tachtig of negentig jaar oud te worden, dan is hij daarom niet te benijden; want zo'n ouderdom is geen leven meer, maar enkel een steeds gecompliceerdere ziekte, die hem net als ieder ander mens langzamerhand naar de dood en het niet-bestaan voert.
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
[2] Naar de schijn te oordelen - die echter altijd bedriegt - zou je natuurlijk wel gelijk hebben, maar wat de innerlijke levenswaarheid betreft absoluut niet; want alles wat jij op de wereld al als levend waarneemt, is in de sfeer van zijn leven duizendmaal onverwoestbaarder dan alles wat jij je als onverwoestbaar kun voorstellen.
Hoofdstuk 170: De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot nadenken stemmen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)
...  516 - 517 - 518 - 519 - 520 - 521 - 522 - 523 - 524 - 525 - 526 - 527 - 528 - 529 - 530 - 531 - 532 - 533 - 534 - 535 - 536 - 537 - 538 - 539 - 540 - 541  ...