Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 563 van 1490

...  551 - 552 - 553 - 554 - 555 - 556 - 557 - 558 - 559 - 560 - 561 - 562 - 563 - 564 - 565 - 566 - 567 - 568 - 569 - 570 - 571 - 572 - 573 - 574 - 575 - 576  ...
[8] De Griek zei: 'Wij Grieken, die ervaren en ontwikkelde wereldburgers zijn, houden ons allang niet meer bezig met al onze gefantaseerde goden, en de betere Joden hechten aan hun tempel van de ene God wellicht niet veel meer waarde dan wij Grieken en Romeinen aan onze veel godentempels. Deze harpspeler en zanger zong een mij niet onbekende psalm van de vroegere koning der Joden, die de tweede was in de reeks koningen van jullie volk en David heette. Het dichtwerk zit vol verborgen goddelijke wijsheid; maar wat er duidelijk in naar voren lijkt te komen is, dat de grote, machtige, dappere en ook zegevierende koning, die één God beleed, alle heidenen wilde veroveren om hen ook tot zijn geloof te bekeren, omdat dat zijn heerschappij veel gemakkelijker gemaakt en zijn aanzien bij alle volkeren sterk vergroot zou hebben. Maar of hijzelf wel zo serieus die éne God volgde als zijn gedichten doen geloven, is een heel andere vraag! Misschien wel - maar door veel dingen die hij gedaan heeft zou men ook het tegendeel kunnen denken! Maar hoe het ook zij, David was en blijft een groot en zeer gedenkwaardig man in ieder goed opzicht, en de aarde zal op maar weinig koningen van zijn soort kunnen bogen; en ik kan de zanger er alleen maar om prijzen dat hij als strenggelovige Jood de psalmen van die grote koning tot onderwerp van zijn muziek en zangvoorstellingen heeft gemaakt. Maar ondanks al zijn voortreffelijkheid is hij toch wat eenzijdig, doordat hij alleen maar de psalmen van David zingt. Als hij, net als Orpheus, ook de gewijde liederen van onze oude dichters zou willen en kunnen zingen, en als zodanig naar Athene of Rome zou komen, dan zou hij -zoals ik al eerder opgemerkt heb -grote rijkdom kunnen vergaren! Maar we zullen dat nu laten rusten en tot de hoofdzaak overgaan!
Hoofdstuk 10: De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Na deze woorden van Mij begaf de Griek zich zeer dankbaar weer naar zijn tafel, bad God om Zijn zegen en at en dronk vervolgens met een opgewekt gemoed, en had geen angst meer dat een of andere spijs en drank hem zou kunnen schaden. Wat die ene Griek nu echter deed, dat deden ook al zijn vele metgezellen en zij aten en dronken daarna met veel genoegen en vreugde verder; en ook spraken ze veel met elkaar over de waarheid met betrekking tot het bestaan van de God van de Joden, en zij bleven zich er maar over verwonderen dat de ware God van de Joden de mensen, die echt in Hem geloven, al hun vertrouwen op Hem stellen en Zijn geboden houden, zozeer met Zijn macht ondersteunt dat men tenslotte haast zou kunnen denken dat zijzelf goden waren.
Hoofdstuk 11: De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] De Griek zei: 'Vriend, wij danken je voor dit werkelijk zeer wijze onderricht en beloven je, dat wij daar van nu af aan getrouw naar zullen leven en handelen! Maar omdat het nog niet zo laat in de avond is en ik uit jouw woorden en uit wat je aan mij hebt gedaan opgemaakt heb dat jij de enig ware God heel goed kent en ook Zijn liefde en vriendschap geniet, omdat je volledig volgens Zijn wil leeft en handelt, kun je ons vanuit het goddelijke licht in jou toch ook nog wel enigszins uitleggen, hoe God zonder stof of materie deze aarde uit Zichzelf heeft kunnen scheppen. Ik heb weliswaar al gezegd dat de stof, waaruit alles is geschapen, enkel en alleen bestaat uit de almachtige wil van God; maar desondanks vraag ik me nog af hoe het mogelijk is dat uit de zuivere wil van God de stof en de materie zijn ontstaan. Als wij Grieken ons daar ook maar enige voorstelling van zouden kunnen maken, zouden wij buitengewoon tevreden zijn.'
Hoofdstuk 12: De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Deze mening waren de andere Grieken weldra ook toegedaan, en terwijl ze zo praatten dommelden ze tegen de morgen aan hun tafel in.
Hoofdstuk 14: Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten (3.9.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Ikzelf sliep deze keer met de leerlingen in een echt slaapvertrek tot de zon helemaal opgegaan was; want vanwege de vele marktlieden wilde Ik niet te vroeg met de leerlingen in het openbaar verschijnen, omdat ze Me dan herkend zouden hebben - en dat zou in de stad onder de mensen een opzien gebaard hebben dat Mij voortijdig bekend zou maken. En zo bleef Ik dan ook tot bijna tegen de middag in de herberg.
Hoofdstuk 14: Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten (3.9.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] Maar het duurde niet lang, of daar brachten verscheidene kooplieden net zeer verbolgen gezichten drie stevig met touwen vastgebonden beruchte dieven, die in het gedrang geld en ook andere dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de gastenkamer van de waard binnen om hen aan te klagen. De waard was in deze stad namelijk een soort burgemeester en marktrechter; hij moest de dieven verhoren en hen daarna overdragen aan de hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.
Hoofdstuk 15: Een rechtszitting in de herberg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer, wees ons genadig en barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies vertellen hoe het allemaal is gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze ouders bezaten inderdaad in de omgeving van de stad van David een huis en een stuk grond; ze waren samen met ons en onze vier zusters, die wel de mooiste meisjes van de hele streek waren, heel goede en vrome mensen en ook welgesteld.
Hoofdstuk 15: Een rechtszitting in de herberg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Die vrome godsdienaren maakten echter maar al te gauw gebruik van de blinde lichtgelovigheid van onze moeder; ze spiegelden haar de hemel buitengewoon prachtig voor in de meest bonte kleuren; de hel (scheoul) daarentegen zo verschrikkelijk afschuwelijk als een mens zich in zijn boosaardigste fantasie maar voor kan stellen. Om te zorgen dat onze moeder reeds op deze wereld volkomen verzekerd kon zijn van de hemel, raadden de ontzettend vrome priesters haar aan om alles te verkopen en het geld aan de tempel te offeren; ook onze vier zusters moest zij aan de tempel geven, om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke reinheid en kuisheid bewaard zou blijven. Want als een van haar dochters zich vóór het huwelijk aan een man zou geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor eeuwig tot de diepste afgrond van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou doen wat hij als priester, die dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar aanraadde, dan zou zij na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het hemelse paradijs komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook door de tempel verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op sabbats en hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden en geen duivel hun ziel meer kon naderen om die te verleiden.
Hoofdstuk 15: Een rechtszitting in de herberg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[16] Toen gaf de overste ons drie zilverstukken en aan ieder van ons een pakje, waarin zich een paar relikwieën bevonden, en zei: 'Van deze drie zilverstukken kunnen jullie zeven dagen leven, en de kracht Gods, die op wonderbare wijze aanwezig is in de drie heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult ondernemen tot jullie geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen jullie ook stelen en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke heiden of ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend worden, omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van jullie moeder in Zijn ogen gerechtvaardigd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'
Hoofdstuk 15: Een rechtszitting in de herberg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen van de welgestelden te vergrijpen, en door onze sluwheid lukte het steeds om er heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons toch nog een beetje vertrouwen in onze pakketjes, en een paar jaar lang ging het ons met onze bezigheden heel goed af. Deze keer waren wij echter niet voorzichtig genoeg en werden wij gegrepen, maar dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al gewend aan alle mogelijke ellende en wij hebben allang helemaal genoeg van het leven, en ieder van ons verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het kruis worden gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken worden over de hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de maan en de sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en Zijn priesters voor staat en wat ze waard zijn.
Hoofdstuk 16: Het levensverhaal van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[2] Werkelijk, als deze drie mensen er daardoor zo ellendig aan toe zijn, zoals die ene getuigd heeft, dan verdienen ten eerste die ellendige tempeldienaren, die erger handelen dan de heidense furiën, om met één slag vernietigd te worden, en in de tweede plaats verdienen deze drie mensen niet alleen geen straf, maar nog een beloning; want dat ze geworden zijn zoals ze nu voor ons staan, dat komt toch zeker door niemand anders dan die verdoemenswaardige priesters, die zich overal hoog laten eren en aanbidden als dienaren van de ene, enig ware God, maar als mensen alle wilde en verscheurende beesten in bossen en woestijnen in wreedheid hemelhoog overtreffen.
Hoofdstuk 17: De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Heer en meester, het zou nu toch echt tijd zijn om over dit werkelijk helse gebroed een vernietigend gericht te laten losbarsten; want deze ergsten van alle ergen moeten wel zo'n groot aantal gruwelen aan hun medemensen hebben begaan, dat geen mens het aantal daarvan meer kan uitspreken! Maar deze drie mensen gaan mij als heiden echt ter harte, en ik zal hun geen straf opleggen maar hen vrijlaten, en ze moeten en zullen hun leven lang in mijn huis een goed onderkomen hebben en mij als trouwe getuigen steeds terzijde staan, wanneer het erom gaat die duivels in de tempel in Jeruzalem zo krachtig mogelijk tegen te werken. Laat er nu maar gauw weer eens zo'n Joodse priester bij mij komen, zoals heel vaak gebeurt, met een klacht over iemand van wie hij nog een tiende te innen heeft. Dan zal ik hem wel zeggen hoe hij heet, en wat voor recht hij van mij kan verwachten! En als ik eenmaal het tijdelijke heb verlaten, dan zal mijn dierbare zoon Kado wel in mijn geest weten door te gaan.'
Hoofdstuk 17: De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Ja, een goed mens moet God wel zoeken -en als hij Hem heeft gevonden en van Hem te weten is gekomen waarom hij in deze ellendige wereld is gezet, en of er voor de ziel als zodanig wel echt volgens de volle waarheid een voortleven aan gene zijde bestaat, dan moet hij Hem ook met alle liefde van zijn hart danken voor zo'n leven en bestaan, dat toch aantoonbaar grote bestemmingen in zich draagt. Maar waar is op aarde de zoeker te vinden, aan wie het naar volle waarheid gelukt is om die God ergens te vinden?
Hoofdstuk 17: De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[10] Maar als mensen Hem ooit ergens hebben gevonden, zoals men herhaaldelijk in de Schrift leest, waarom laat Hij Zich dan door ons, mensen van deze tijd, niet meer vinden? Zijn wij soms minder mens dan de mensen die in de Schrift genoemd worden? Vanaf hun geboorte zijn alle mensen zeker even onschuldige wezens geweest; door wie komt het dan anders dat de huidige mensen zulke armzalige wezens zijn geworden, dan juist door die God, die Zich wel door de ouden heeft laten vinden en kennen, maar ons, hun nakomelingen, niet meer verhoort of ziet en ons, zwakke mensen, aan de volledige willekeur van harteloze machtige tirannen en daarmee aan alle ellende prijs geeft?'
Hoofdstuk 17: De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] (De rovers:) 'Ja, wij arme zoekende mensen worden door velerlei machten te vuur, te zwaard en met het kruis tot een blind geloof gedwongen; maar de tirannen kunnen ongestraft doen wat ze willen -want ze staan boven de wet. Maar met mijn verstand vraag ik me af of dat ook juist is in het geval er werkelijk een buitengewoon goede, wijze, alwetende en almachtige God bestaat, voor wie alle mensen toch gelijk moeten zijn, aangezien ze Zijn en niet hun eigen werk zijn. Als ze nu meer ontaard zijn dan vroeger, kunnen zij daar iets aan doen? Of kan iemand het helpen, als hij vanuit het lichaam van zijn moeder blind en doof in deze wereld is gezet en dan een ellendig leven moet leiden?
Hoofdstuk 18: De religie van de drie rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  551 - 552 - 553 - 554 - 555 - 556 - 557 - 558 - 559 - 560 - 561 - 562 - 563 - 564 - 565 - 566 - 567 - 568 - 569 - 570 - 571 - 572 - 573 - 574 - 575 - 576  ...