Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 59 van 1490

...  47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72  ...
[3] Maar Ik zei tegen het volk: 'Laat dat! Het is voldoende, dat deze slechten voor eeuwig overwonnen zijn; laat ze daarom nu met rust! Maar Ik zal ze nu hun welverdiende beoordeling laten horen!'
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Het volk zegt: 'Ja, Heer, U doet ons een groot plezier als U deze booswichten eens vertelt, wie en wat zij nu eigenlijk zijn!'
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Toen de Farizeeën merkten, dat het volk ze door had, en dat ze nu bespot werden, begonnen er wraakgedachten brandend in hun harten op te borrelen; toen zei Ik tegen het volk: 'Laat ze met rust; want zij zijn zelf blinde leiders van blinden. Als ze met degenen die ze leiden, bij een kuil komen vallen ze samen erin. Zij kunnen jullie in een land waar zij de macht in handen hebben, altijd eerder kwaad doen, dan jullie hen: maar nu hebben zij zich met jullie toch zo ver gewaagd, dat ook zij in de kuil kunnen vallen en dan nog vlugger dan jullie! Want ze zeiden, dat ze aan de Romeinen en Grieken, tot hun verderf, vervloekt gewas verkocht hebben; als jullie dat bij de Romeinse overste aangeven jaagt hij ze allemaal over de kling! Maar zoiets mag nooit gebeuren! Wij zullen ons nu in het huis terugtrekken, en Ik zal binnen zien of Ik deze geestelijk geheel blinden, ziende kan maken.'
Hoofdstuk 185: Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] De Farizeeën zeggen: 'Dat is niet onze vrucht, maar de vrucht van zulke landlopers zoals jij er een bent, die op gezette tijden uit alle windstreken als kunstenaars en tovenaars hierheen komen. Waar wij bij zijn beoefenen ze wel hun slechte kunst; maar 's nachts bekeren ze de mensen tot hun heidense filosofie en dan stellen ze met hun bijzonder grote welsprekendheid ons en de tempel en diens door God gegeven voorschriften in een afschuwelijk kwaad daglicht! Wel, deze Joodse heidenen, die hier in Jesaïra woonachtig zijn, zijn de vrucht van zulke individuen! Wij vertelden altijd het echte en het goede aan het volk en onderwezen hen juist en rechtvaardig volgens de wet van Mozes. Maar als Beëlzebub door middel van individuen van jouw soort het volk van ons aftroggelt, zijn wij daar dan verantwoordelijk voor?! Omdat satan de vruchten aan onze takken bederft en laat rotten, zijn wij toch zeker geen slechte boom. Ons onderwijs en wat wij zeggen is juist; maar jouw toespraken en jouw daden zijn afkomstig van de opperste duivel en verleiden het lichtgelovige volk! Deswege zou jij met je aanhang gestenigd en gedood moeten worden!'
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Maar ze meenden niet oprecht dat zij hun vele boze geesten kwijt wilden raken waarmee ze zich reeds volledig verenigd hadden, maar zeiden dit alleen maar om Mij ergens op te kunnen pakken. Want als een slechte geest in de mens alles aan zich schatplichtig en dienstbaar heeft gemaakt, dan uit hij zich niet zo dat je het merkt, maar hij doet dan erg verstandig en werelds, zodat iedereen moet geloven dat zo'n mens niet bezeten is, terwijl hij in werkelijkheid veel erger bezeten is dan een ander, die door de een of andere slechte geest erg gekweld wordt omdat deze mens zich niet laat overmeesteren.
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Daarom zeg Ik ook tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Er zijn een aantal redenen waarom dat bij jullie niet meer mogelijk is, want de boze geesten zijn allang geheel één geworden met jullie ziel en beheersen nu helemaal jullie eigen slechte, overspelige leven. Als Ik ze uit jullie zou verdrijven, dan zouden jullie ook je leven verliezen; maar mocht het zijn dat Ik je eigenlijke, oorspronkelijke leven kon behouden, dan zouden jullie daar toch niets meer aan hebben omdat je hele aard nu geheel en al duivels is geworden! Want als uit zo'n mens de onreine geest door Mijn macht wordt verdreven, dan gaat hij door dorre plaatsen, zoekt rust en vindt deze niet (Matth. 12:43). Dan zegt hij bij zichzelf: 'Ik ga weer naar mijn oude huis terug; want op de steppen en woestijnen vind ik geen rustplaats, en in de huizen, waar al genoeg bewoners van mijn soort wonen, word ik niet binnengelaten.' Als dan na dit voornemen de duivel weer bij zijn vroegere huis komt, dan vindt hij daar geen activiteit, en het is schoon en versierd. (Matth.12:44) Daarop gaat hij terug en roept nog zeven andere geesten, die slechter zijn dan hij. Met hun hulp kost het hem weinig moeite om zijn oude huis binnen te dringen, en dan wonen ze gezamenlijk in dat huis, en met zo'n mens wordt het dan nog veel erger dan het eerst was!
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Na deze les gaat Ahab door de volksmenigte weer terug naar zijn collega's, waarvan er één toch gemerkt had dat hij met Mij sprak. Die begon hem dan ook meteen scherp te ondervragen. Maar Ahab sloeg zich daar goed doorheen, en de strenge ondervrager moest hem ten slotte nog prijzen.
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] De Griek zegt: 'Ik zie niet in hoe dat dan mogelijk geweest was!' Ik zeg: ' Je ziet het woordenspelletje niet! Kijk de zin luidt: 'Bij deze vrouw vindt u het geluk niet wacht u het ongeluk.' Als je de zin in tweeën deelt na het woordje niet, dan heeft het orakel gelijk als je ongelukkig zou zijn; want dan zou de zin, zonder ook maar iets in de woordvolgorde te veranderen aldus luiden: 'Bij uw vrouw vindt u het geluk niet, wacht u het ongeluk!'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik ging echter niet in op deze vraag en zei: 'Ik weet, Wie Ik ben, en Mijn leerlingen en Mijn aardse moeder weten het ook, en daarom mag Ik de waarheid spreken; maken jullie je dus maar druk over je eigen zaken, - niemand hoeft zich bezorgd of druk te maken over Mij; want Ik weet het beste wat Ik moet doen.' Toen zwegen allen, en niemand durfde iets terug te zeggen, niet ervoor en niet ertegen.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Na deze woorden van Mij wendt Baram zich tot het volk en zegt: 'Beste buren! De goddelijke Meester is nu uitgesproken en zal hier in huis geen toespraken meer houden en zeker niets meer doen, gaan jullie dus nu rustig naar buiten, behalve Ahab; want de Meester wil met hem spreken.' Na deze woorden gaat het volk naar buiten behalve de Farizeeën.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] De Farizeeën zeggen: 'Laat ons de eigendomsbrief van het Romeinse gerecht zien!' Baram pakt deze nog pas op goed perkament geschreven brief, voorzien van het keizerlijke zegel, houdt hem de ouden onder de neus en zegt: 'Komt je dat bekend voor?!' Dan schreeuwen zij: ' Jij bent dus ook een verrader van God, de tempel en ons?! Dat danken we zeker aan deze zoon van David?! Daarvoor vervloeken wij jou en je hele huis!'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Toen de Farizeeën die vloek hadden uitgesproken, greep Baram snel een behoorlijke stok en begon meteen zo hard mogelijk op de Farizeeën in te slaan, waarbij hij zei: 'Wacht, satansknechten, ik zal jullie eens het juiste loon uitbetalen voor je vloek!' Een Farizeeër, die de stok nog niet gevoeld had, riep: 'Er staat geschreven: 'Wee hem, die de hand aan een gezalfde slaat!' 'Dat weet ik', zegt Baram, 'en daarom gebruik ik nu juist die stok!' En Baram gaf ook deze gezalfde nu een proeve van de stok. Toen vluchtten alle slechte Farizeeën, uitgezonderd Ahab, naar buiten, waar het volk hen verder onder handen nam.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] De Griek zet grote ogen op na die uitleg en zegt: 'Meester, nu begrijp ik het! Dat kan alleen maar een God en geen mens weten. U bent Zelf God, of minstens Gods zoon en niet de zoon van een mens zoals wij ! Daarom zullen wij ons weer op de tempel richten, maar niet onder de tuchtroede van de Farizeeën, maar helemaal vrij! Maar deze Farizeeën moeten weg; want ze hebben ons te veel bedrogen en ons vrijwel al ons bezit ontnomen, geestelijk en lichamelijk! In naam blijven we dus Grieken, maar in waarheid in ons hart volmaakte belijders van Mozes en de profeten! We zullen ook jaarlijks naar Jeruzalem gaan en de tempel bezoeken; en als die afgesloten wordt, dan blijft de vreemdenzaal nog voor ons open, die toch ook bij de tempel behoort.'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nadat ze van het terrein zijn afgejaagd, komt Baram vermoeid terug en zegt: 'Heer vergeef het mij! Wat ik nu heb gedaan, deed ik echt niet voor mijn plezier; maar het was geen uithouden meer met deze slechte overspelige soort! Je kunt je de duivel echt niet slechter voorstellen dan deze kerels, die er van overtuigd zijn dat de gehele aarde volkomen hun eigendom is! Normaal wind ik me daarover niet zo op; maar toen die kerels U, o Heer en Meester, letterlijk begonnen aan te vallen, kon ik mijn rechtvaardige toorn niet meer onderdrukken en moest ik wel van mijn huisrechten gebruik maken! Maakt U Zich daar echter maar niet druk over; want als die kerels een klacht indienen, dan zal ik die wel aanvechten en ik zal U wijs en slim weten te verontschuldigen!'
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Baram antwoordt: 'O wat ben ik gelukkig, dat deze eer en genade aan mijn huls bewezen wordt! Laten we nu vlug aan tafel gaan, opdat de heerlijke moeder met de beide zonen van Jozef niet te lang op ons behoeven te wachten!' Dan gaan wij snel de eetkamer in waar ook Maria met de beide zonen van Jozef op ons wachten.
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72  ...