15542 resultaten - Pagina 59 van 1037
... 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 ...
[15] FAUSTUS zegt: "Goed, ga dan met mij mee; wij zullen Hem in Nazareth in het huis van Zijn moeder aantreffen. Maar Hij heeft gezegd dat niemand ons mag begeleiden!" -Jaïrus, die weer hoop krijgt, stemt meteen in met het voorstel van Faustus. Beiden laten een paar snelle muildieren zadelen en rijden zo snel mogelijk naar Nazareth. Een paar uur voor zonsondergang komen zij in Nazareth aan, stallen de muildieren in een herberg en gaan dan te voet naar het huis van Mijn moeder en treffen Mij daar aan met Borus, die een van de eersten uit Nazareth was die Mij met open armen tegemoet kwam; want hij kreeg bericht dat Ik op deze dag in Nazareth zou aankomen.Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Toen dorst niemand meer verder te vragen en aan te dringen, en wij gingen naar de grafkelder, en Ik keek naar het al heel erg stinkende lijk en vroeg aan Jaïrus of hij nu soms nog meende, of zelfs maar geloofde, dat zijn dochter schijndood zou zijn?
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] IK zeg: "Omdat Ik in het verborgen wel wist waarom je Mij eigenlijk hebt verloochend, kwam Ik in je grote nood weer naar je toe om je voor lange tijd te helpen. Dat is echter ook de werkelijke reden waarom Ik buiten jullie tweeën niemand anders meenam. Als de tijd echter rijp is, dan zullen ook zij de reden horen. - Maar nu zul je Gods macht en heerlijkheid zien!" .
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] JAÏRUS antwoordt diep bedroefd en onder tranen: "O vriend, waarom herinner je mij daaraan? - Helaas, helaas is zij gestorven; want geen dokter kon haar helpen! De onvergelijkelijke arts Borus uit Nazareth zei, dat hij haar wel zou kunnen helpen, maar dat niet deed, omdat ik te erg en te zwaar heb gezondigd tegen zijn vriend Jezus, die zijn meester was. En zo stierf mijn boven alles geliefde dochter. Het was hartverscheurend, hoe de stervende om Jezus riep dat hij haar zou helpen, en hoe zij mij nog in haar sterven een verwijt deed, dat ik zo erg tegen Jezus, de grootste weldoener van de arme lijdende mensheid, had gezondigd, dat zij daardoor nu onherroepelijk zou moeten sterven. Ik deed alles om Jezus te vinden opdat Hij haar zou helpen! Maar Jezus wilde niet meer naar mijn boodschapper luisteren, hoewel het mij nu duizendmaal bitter heeft berouwd, dat ik tegen hem heb gezondigd! Nu is alles echter voorbij! Vier dagen ligt ze al in het graf en stinkt als de pest! Jehova zij nu haar mooie ziel genadig en barmhartig!"
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Toen boog IK Mij in de grafkelder, waarin de jonge Sarah in linnen gewikkeld lag, en zei tegen Jaïrus: "Kijk, het is nacht geworden en het lampje in het graf geeft nog maar heel weinig licht! Ga naar de bewaker van dit school en bedehuis en laat je een sterker licht geven; want als zij het leven terug zal krijgen, moet zij natuurlijk iets kunnen zien om uit het graf te klimmen."
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Terwijl Sarah zo nog bezig is haar hart voor Mij uit te storten, komt Jaïrus eindelijk met een harskaars naar de grafkamer toe. Dan zeg Ik tegen haar: "Let op, je vader Jaïrus komt! Verberg je daarom achter de rug van Faustus, zodat hij je niet meteen ziet, want dat zou slecht zijn voor zijn gezondheid! Maar als Ik je roepen zal, stap dan vlug met een opgewekt en vrolijk gezicht naar voren, dan zal zoiets hem geen kwaad doen!" -Sarah volgt deze raad direkt op, en Jaïrus komt de kamer binnen op het moment dat Sarah zich net achter de rug van Faustus heeft verborgen.
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[21] JAÏRUS stapt zuchtend naar de rand van het graf en kijkt en kijkt - en ziet alleen maar het linnengoed en de hoofddoeken en de linnen wikkels op een hoop samengedrukt. Als hij de dode dochter niet meer ziet liggen, wordt hij bedroefd en vraagt Mij: "Heer, wat is daar gebeurd? De geur hangt er nog wel, maar verder niets! Heeft iemand dan het lijk gestolen? Waarom nam hij dan ook niet de doeken en wikkels mee?"
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[28] IK zeg:" En Ik ook! Maar nu gaan we naar Mijn huis! Daar wacht een goed avondmaal op ons, en Mijn dochter Sarah moet nu vóór alles flink eten; want haar met nieuw leven vervulde lichaam heeft nu beslist goed voedsel nodig. Laten we dus snel hier weggaan!"
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Daarop zegt JAÏRUS: "Kom in de toekomst niet meer bij mij aan met zulke eerbetonende uitdrukkingen en spreek met mij als met een broeder! Maar ga nu, omdat je geen lijk meer hoeft te bewaken, snel naar Kapérnaum en vertel daar niemand, ook mijn vrouw niet, wat je nu gezien hebt! Maar zeg haar, dat ze, indien mogelijk, meteen met jou naar Nazareth moet gaan naar het huis van Jozef; want ik heb heel belangrijke zaken met haar te bespreken! Neem een paar goede muildieren opdat jullie vlugger naar het huis van de timmerman in Nazareth kunnen komen!"
Hoofdstuk 13: Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] De wachter, die zelf een snelle ezel heeft, toomt en zadelt het dier zo vlug mogelijk, haast zich daarmee naar Kapérnaum en brengt daar aan de vrouw van Jaïrus de boodschap over. De bedroefde vrouw staat vlug op en volgt de bode. De ezels lopen snel en in een klein uur zijn beiden in Nazareth in het huis van Maria, mijn lichamelijke moeder, die nu weer opgeruimd en blij is, omdat zij het oude huisje van Jozef teruggekregen heeft. Als de vrouw van Jaïrus de kamer binnenkomt, waar wij juist bezig zijn met een goed avondmaal, dat ditmaal door vriend Borus verzorgd werd, ziet zij dadelijk haar Sarah, die naast Mij heel vrolijk en monter en blakend van gezondheid, met veel eetlust een heerlijke vis zonder graat, toebereid met zout, olie en wat wijnazijn, zit op te peuzelen.
Hoofdstuk 13: Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] Dan komt Sarah's moeder naar Mij toe en dankt Mij, terwijl zij met een berouwvol hart belijdt hoezeer zij deze ongehoorde genade onwaardig was.
Hoofdstuk 13: Het gesprek tussen Jaïrus en zijn vrouw over Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Nu kwam de Griek PHILOPOLD uit Kana in Samaria naar Mij toe en zei: "Heer, ik ben nu al langer dan drie dagen bij U, maar kreeg nog geen moment de gelegenheid om met U te bespreken, hoe ik op Uw bevel geheel volgens Uw wil alles in orde heb gebracht, en dat nu door mijn prediking, na Uw vertrek uit Kana, allen het geloof in U hebben aanvaard. U schijnt nu niet bezig te zijn; daarom vraag ik U om even naar Mij te luisteren!"
Hoofdstuk 14: Goddelijke macht.( 12.8.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] PHILOPOLD zegt: "Ja, Heer, Uw genade is mij nu zo duidelijk als de zon op het middaguur, en ik dank U voor Uw vriendelijke uitleg! Maar, Heer, als ik nu naar die heerlijke, mooie Sarah kijk, die zich met haar buitengewone schoonheid met iedere engel in de hemel zou kunnen meten, kan ik haast niet begrijpen, dat ze ook maar een seconde in het graf gelegen zou hebben! Want zo'n levenskracht heb ik nog nooit gezien! En toch is het waar dat U haar tweemaal uit de dood heeft opgewekt! Nu voel ik een geweldige behoefte om van U te vernemen, hoe U zoiets kunt!"
Hoofdstuk 14: Goddelijke macht.( 12.8.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Ga naar buiten en breng Mij een stuk hout en een steen, en Ik zal Je tonen hoe Mij alle dingen mogelijk zijn door de kracht van de Vader in Mij!"
Hoofdstuk 14: Goddelijke macht.( 12.8.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Dan zeg IK: "Nu zal Ik toestaan dat je de steen naar believen zult kunnen verschuiven; maar als je hem zult loslaten, zal hij meteen deze plaats weer innemen en na enig slingeren of plotseling, onbeweeglijk op deze plaats blijven!"
Hoofdstuk 14: Goddelijke macht.( 12.8.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)