Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 594 van 1088

...  582 - 583 - 584 - 585 - 586 - 587 - 588 - 589 - 590 - 591 - 592 - 593 - 594 - 595 - 596 - 597 - 598 - 599 - 600 - 601 - 602 - 603 - 604 - 605 - 606 - 607  ...
[43] "Asmahaël, wat een heerlijke naam, die ik nog onwaardig ben te dragen; maar ik ben van mening dat een naam, bij het begin gegeven, aan de getrouwe ontvanger wettelijk de plicht oplegt deze heilige rechter (een groot, levend gebod) te volgen, in zoverre het inzicht steeds het pad mag wijzen. En zou iemand als drager van de verbindende naam, de zeer ver weg gelegen banen van de zon en de sterren moeten volgen, dan moet hij dat blij en getrouw doen, omdat hij zo'n grote genade ontvangen heeft, - en zou zelfs de genadige eis van de heilige naam nog hoger gesteld zijn! O vader en vaderen der vaderen der aarde, voor degene die dikwijls genoopt werd met de dood te worstelen, o luister, voor hem is het volgen van de weg van het eeuwige leven werkelijk geen bezwaar; en indien men al strijdend in het duistere slijk van de gruwel der zonde zich ellendig een weg moest banen naar het spaarzame licht en een nog kariger leven, dat vaak door de duisterste twijfel reeds in de tedere kiem gesmoord werd, - O luister, hoe gemakkelijk is het dan om levend de lichtende weg naar het leven te volgen!
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[14] Geloof daarom niet dat ik een uitverkoren orgaan van Gods levende stem ben; o nee, dat ben ik niet, jullie zijn dat veel meer! Wend je slechts tot Hem en je zult ervan verzekerd worden wat de wil van de Heer is! Amen."
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[26] Maar omdat jij op deze wijze reeds begonnen bent te spreken uit God, is het niet voldoende ons enkel domweg te verwijzen naar Hem, van Wie ieder van ons heus wel weet, dat alle dingen zijn, - maar, omdat één ten gunste van allen door de Heer zeer bijzonder toebedeeld werd, moet hij vanuit deze overvloed ook naar recht en redelijkheid diegenen die in een of ander opzicht minder bedeeld zijn, bijspringen; pas daardoor zullen wij waarachtig aan de Heer tonen dat wij waarlijk Zijn kinderen zijn!
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[28] Vat het maar eens volgens de natuur op: indien wij, toen onze vader ons de zwakte van zijn lichaam te kennen gaf, uit overdreven deemoed geaarzeld zouden hebben om datgene waar hij in zijn natuur naar verlangde, in te willigen, o, zou dan onze overdreven deemoed hem wel gebaat hebben, indien geen van ons het gedurfd zou hebben hem spijs en drank aan te reiken?!
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] Luister, was mijn eerdere rede er niet een die slechts aan het edelste hart van een mens kon ontspruiten?! Wat is zij nu? Niets dan ijdele dwaasheid; en daardoor lijk ik op een verbijsterd mens, die met zijn gedachten over de hele wereld verstrooid, in zijn woning naar zijn huis vraagt!
Hoofdstuk 61: Het goddelijke woord in het mensenhart - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] Maar, waarom, waarom konden wij onze ijdele dwaasheid niet eerder helder inzien en gaven wij ons zo ontzettend bloot voor de Heer? Het komt doordat wij allen tezamen blind zijn, anders zou het immers onmogelijk zijn dat wij daarover onze Henoch met een totaal onnodige vraag voor niets zouden hebben kunnen verontrusten. Wij hebben toch immers zelf zonder meer de wonderbaarlijkste beschikking afkomstig van boven door Abel, Henoch, Enos, Kenan en tenslotte op wonderbaarlijke wijze door Asmahaël naar waarheid bevestigd gekregen - en voordien wilden wij de woorden van Henoch liever wantrouwen dan onze eigen blindheid in te zien! Welk een absurde dwaasheid! Was zij toch maar nooit door ons begaan; want hoe onbetamelijk is het nu, je als vader voor je kinderen te moeten schamen!
Hoofdstuk 61: Het goddelijke woord in het mensenhart - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[10] Hierna keek Henoch alle vaderen met een vriendelijke liefdevolle glimlach aan en zei: "O lieve vaderen, vergeef me mijn menigmaal schijnbare hardheid; want niet ik, jullie zoon Henoch roer mijn tong om woorden te vormen die je kunt begrijpen, maar de Heer bestuurt haar zoals het Hem bevalt. Maar het werktuig kan er niets aan doen als de Heer het naar Zijn welgevallen gebruikt! En als ik dan over dingen spreek waarvan de zin verborgen ligt als de kiem in een zaadkorrel, dan leert de gang van zaken en hier de goedgeordende natuur ons immers reeds, dat ook de kiem uit de zaadkorrel niet meteen een rijpe vrucht voortbrengt zodra die in de aarde gelegd word, - maar de korrel om de kiem moet eerst vergaan en verrotten; dan pas komt het leven vrij en groeit geleidelijk op onder menige storm, onder zonneschijn en regen tot een zegenrijke, duizendvoudige vrucht.
Hoofdstuk 61: Het goddelijke woord in het mensenhart - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[13] En hij antwoordde op zijn korte manier: "O vader, onlangs op een morgen nam ik mij voor om zo lang het ging naar de zon te kijken, teneinde daarin misschien net als in de volle maan, iets te ontdekken. Maar ik ondervond alras de straf voor mijn dwaasheid, want al gauw waren mijn ogen niet meer in staat de grote, brandende hevigheid van het licht nog langer te verdragen; zie, toen wendde ik mijn ogen af van de zon en bemerkte met grote angst, dat ze niet meer in staat waren nog iets te zien; ja ik raakte zelfs het contact met mijzelf kwijt en wel zodanig dat ik de aarde en mijzelf slechts kon voelen, maar niet meer zien.
Hoofdstuk 62: De patriarchen brengen begrip op voor Henochs woorden - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] En zeg ons nu, Asmahaël, hoe jij het hebt opgevat en toon ons hoe je de voor jou bestemde leraar hebt begrepen; spreek daarom naar beste weten! Amen."
Hoofdstuk 63: Asmahaël spreekt over het goddelijke woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[12] O vaderen der vaderen der aarde, wanneer ik nu door Henoch de zeer machtige heerschappij van het Woord ondervind en door het Woord alles in mij wordt omgevormd, o, dan vraag ik niet meer naar leven! Voorwaar, dat heb ik toch immers reeds in het Woord gevonden; en voor wie deze getuigenis van het leven niet voldoende is, o vaderen, die zal waarschijnlijk nooit een andere vinden! Amen."
Hoofdstuk 63: Asmahaël spreekt over het goddelijke woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] Zie, men moet het zo opvatten: wanneer we een blik omhoog werpen en weer terug naar de aarde en dat weliswaar geheel ongedwongen, dan zullen wij in de hoogte alles vol van licht zien en op de aarde alles vervuld van allerlei bedrijvigheid. Er liggen talloze levensvatbare zaadkorrels in de voren van de aarde verborgen, evenals talloze eicellen van de dierenwereld in hun warme nesten, alsook in de organen van de dieren en deze kijken daar met verlangen uit naar de warmte en de verrijzenis in het licht.
Hoofdstuk 64: Henoch spreekt over het wezen van het woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[5] Maar waarlijk, zolang niet al die voren van de aarde en al de organen van de dieren volledig worden doorwarmd, zal uit de kiem van al deze gevangenissen geen leven verschijnen om zich vrij te verheffen naar de vrije ruimten, die vol van licht zijn!
Hoofdstuk 64: Henoch spreekt over het wezen van het woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[17] O vaderen, alles heeft zijn reden! Zie, het leven hebben wij weliswaar zelf onverwoestbaar in het eigen woord, maar dit leven lijkt nog op dat wat in de zaadkorrel besloten ligt! Keren wij ons hart naar de wereld, dan is het winter bij ons en het te kort durende genadelicht is niet in staat de geestelijke warmte in ons vrij te maken; maar indien wij voortdurend ons hart naar boven tot de Heer wenden, dan zal het langdurige, ja voortdurende genadelicht spoedig de geestelijke levenswarmte in ons vrij maken en wij zelf zullen ons dan verheffen als levende vorm of levend woord tot het eeuwige bewustzijn in het licht van de Heer.
Hoofdstuk 64: Henoch spreekt over het wezen van het woord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] Nadat Henoch dit grote licht gebracht had, stonden allen op en dankten Mij in stilte in hun hart voor deze gave door Henoch. En Adam verlangde naar een kleine versterking voor zijn lichaam, die hem dan ook meteen overhandigd werd; en toen hij zich had versterkt met wat honing, melk en brood, dankte hij Mij voor deze gave en sprak daarna tot zijn kinderen:
Hoofdstuk 65: Adams terugblik op zijn leven - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[7] De goede bodem, waarop nu mijn voeten rusten, heeft mij nu reeds ongeveer negenhonderd jaar voor een nieuwe val behoed, waartoe jij gedurende dertig jaar niet eens in staat was! Deze goede bodem maakte nu ook, of was de verdeemoedigende oorzaak, dat ik nu jouw stevige drager geworden ben, terwijl jij eens de mijne was. Want nu heb ik jou door de grote genade van boven oneindig veel heerlijker in mijzelf opgericht en ben ik ervan verzekerd dat je in mij in eeuwigheid niet ten val zult komen; en mocht het al mogelijk zijn dat je in mij zou vallen, dan zul je mij niet buigen en terneerdrukken, maar ik zal wel in staat zijn je met de genade van boven op te richten, opdat je een vaste inwoner kunt blijven van diegene aan wiens haren de Heer meer gelegen is dan aan de gehele aarde, die voorheen je wankelende draagster was!
Hoofdstuk 65: Adams terugblik op zijn leven - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
...  582 - 583 - 584 - 585 - 586 - 587 - 588 - 589 - 590 - 591 - 592 - 593 - 594 - 595 - 596 - 597 - 598 - 599 - 600 - 601 - 602 - 603 - 604 - 605 - 606 - 607  ...