Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 61 van 278

...  49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74  ...
[5] Zouden de oude Egyptenaren soms gelijk kunnen hebben met hun genealogie van de hoofdgoden? Uranus verwekte met Gaea een Kronos (Saturnus, Tijd), die zijn werken steeds weer vernielt. Zeus, als de wil van Kronos, wordt gered door de liefde, groeit in het verborgene op en wordt oppermachtig. De macht van Zeus brengt Uranus en Kronos voor eeuwig tot rust, heerst alleen en schept de mensen op de aarde, waarvoor hij echter door de voorbeschikking van het ontzettende, onnaspeurlijke Fatum*), (*(nood)lot) als oudste oergodheid, ook geplaagd wordt met veel menselijke zwakheden. Het Fatum schijnt de onbekende grote god te zijn; maar nu, in zekere zin moe van het regeren, heeft hij onzichtbaar en zonder dat iemand dit weet een goddelijke vonk in een zuiver meisje gelegd en in een verjongde versie heeft hij nu in deze ene zoon voor een regeringsopvolger gezorgd en die staat nu voor ons en doet zijn eerste pogingen om als god te regeren!
Hoofdstuk 175: Simons gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Weliswaar heeft een meisje een man als zodanig gemakkelijker en natuurlijker lief dan een man een andere man; als echter een man met zijn verstand en hart de waarde van een mens, een broeder, dieper beschouwt, zal hij, als hij zijn eigen waarde voelt en beseft, ook de naaste waarderen en liefhebben, zonder rekening te houden met zijn eigenschappen. En als hij daarna zelfs verborgen, zeer te waarderen eigenschappen bij hem ontdekt, zal zijn liefde voor hem beslist des te sterker worden! - O Heer! Ieder van Uw woorden en lessen is groot en verheven en in alle eeuwigheden der eeuwigheden waarheid!"
Hoofdstuk 175: Simons gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] God wordt één met ons en wij worden één met Hem, zonder de geringste beperking van onze persoonlijke individualiteit en met volkomen vrijheid van wil! Want zonder de volmaakte vereenzelviging van het schepsel met de Schepper kan nooit aan een volkomen wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van de Schepper geheelonbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar dan, als hij volmaakt één geworden is met de wil van de Schepper.
Hoofdstuk 176: De eenwording van de mens met God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[16] Ik zeg jullie, van alles wat je op deze wereld slechts in je geheugen hebt opgenomen, zal in het hiernamaals geen jota overblijven; alle dorre, wereldse geleerden verschijnen dan ook in het hiernamaals als doven, blinden en stommen; zij weten helemaal niets en kunnen zich niets herinneren. Niet zelden komen zij daar zonder enig begrip aan, zoals een kind op deze wereld uit het moederlichaam komt. Zij moeten daar alles vanaf de eerste beginselen opnieuw gaan leren en ondervinden, omdat zij anders in eeuwigheid doof, blind en stom zouden blijven en alleen maar een vaag gevoel van het bestaan zouden hebben, zonder echter te voelen dat zij het zijn, die reeds op aarde bestonden. Dat moet hun allereerst bij stukjes en beetjes op zinvolle wijze bijgebracht worden.
Hoofdstuk 178: Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Er was daar een overvloed aan dadels en vijgen en er waren grote kudden schapen en runderen, die helemaal vrij en zonder eigenaar rondtrokken en graasden. De kudde die ons gezelschap van zwarte mensen dwong om verder te trekken, verdween echter in de ravijnen van de stroomversnellingen en volgde niet, hetgeen ons gezelschap goed uitkwam, omdat het er daardoor zeker van dacht te zijn dat het niet door de vermeende achtervolgers werd gevolgd.
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] IK zeg: "Zij bestaat uit precies zeventig koppen, waaronder zich net als bij hun gevluchte voorouders vierendertig vrouwen en zesendertig mannen bevinden. De ene zonder vrouw is de ziener, en de andere zonder vrouw is zijn dienaar!
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Dat stemde de goede, oude man erg vriendelijk en hij zei toen tegen mij: 'Aan onze oude en zuivere wijsheid zullen jullie erg veel hebben! Maar neem niets over van onze totaal verdorven zeden, want die zijn slechter dan slecht! Deze stad was eens de trots van het land, wat ook haar naam Memavise (in het Grieks: Memphis) = 'de verhevenste naam', klaar en duidelijk zegt; nu is de naamloze verhevenste slechts een uitgestrekte puinhoop, waarvan jullie jezelf straks zonder moeite kunnen overtuigen!
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Kom jij nu met je dienaar te voet met mij naar de stad naar mijn huis, waar ik je alle verdere aanwijzingen zal geven over hoe jij en je gezellen je hier moet gedragen. Ook zal ik jullie voor je kudden de juiste plaats wijzen, waarop jullie als vreemdelingen een vol jaar mogen blijven zonder door iemand lastig gevallen te worden. Maar jij en je dienaar zullen bij mij wonen opdat ik je in veel zaken onderricht kan geven. ,
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] En wat is uiteindelijk zo'n kunstig over elkaar gelegde hoop stenen vergeleken met een enkele grashalm die door de grote geest van God gebouwd werd? Ik zeg je: helemaal niets! Iedere grashalm, iedere boom is een gebouw van God, groeit uit de lieve aarde zonder onze moeite en arbeid, en in korte tijd verkwikt hij onze smaak met zijn zoete vrucht. Hoeveel moeite en verschrikkelijk veel werk kost de mens echter zo'n paleis! En wat hebben zij daarna, als hun werk na vele bloedige jaren voltooid is? Niets dan een miserabele voeding voor hun hoogmoed, opwekking van naijver bij vreemde volkeren en na verloop van tijd oorlog en allerlei vervolging!
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Zo toegerust probeerden wij dan, zoals reeds gezegd tien jaar of tien regentijden geleden, stroomafwaarts een tocht te ondernemen. Enige dagen kwamen wij zonder moeilijkheden heel gemakkelijk vooruit, maar op de derde dag hoorden wij reeds in de verte een geweldig donderend geluid. Wij versnelden onze pas en bereikten binnen de tijd waarin men duizend stenen zou kunnen tellen, de eerste waterval van de Nijl. Wij zagen vrijwel geen mogelijkheid om verder te komen. Een van onze moedigste klimmers beklom een hoge rots om te ontdekken hoe het met de omgeving gesteld was. Toen hij weer bij ons terug was, beschreef hij mij een weg, die weliswaar ver naar links van de Nijl afboog, maar heel in de verte weer bij de Nijl kwam. Ik besloot daarop deze weg te volgen. Aan rotsen en andere onherbergzaamheden had deze omweg werkelijk geen gebrek. Pas op de avond van deze dag bereikten wij in een moordende hitte eindelijk een met veel palmen en papyrusbomen begroeide weide, met in het midden een zeer rijke bron die onze kudden en ons heel goed van pas kwam. Hier namen wij een volle dag rust.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (OUBRATOUVISHAR:)(De overste) "Maar laten we nu naar buiten gaan naar de plaats die ik jullie zal aanwijzen om er te wonen! Tevens zal ik echter, ter bescherming van jullie tijdens de gehele duur van je verblijf hier, een wacht meegeven, die dit slechte volk bij jullie vandaan zal houden; want dat zou zonder enig bezwaar jullie zowel fysiek als moreel door en door bederven. Ik vraag je helemaal niet of je mij helemaal begrepen hebt, want ik weet dat je mij goed begrepen hebt en mij verder nog beter zult begrijpen!"
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] AI gauw na ons kwamen ook mijn metgezellen met de talrijke kudden en kamelen. Toen zij bij de weide kwamen, wachtten zij niet tot het ongedierte mogelijkerwijs voor ons en onze kudden zou wegtrekken, maar zij namen meteen zonder de minste aarzeling volledig bezit van de weide en haar vruchten liepen direkt heen en weer over het grote terrein van de weide, en al het ongedierte verdween zo snel naar de Nijl, dat de oppervlakte ervan er ongeveer een half uur lang helemaal mee bedekt was; ook vier Nijldraken namen haastig voor mijn metgezellen en mijn kudden de vlucht.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] De overste legde dit verschijnsel nu ook uit aan de ons meegegeven wachten en zei hun dat zij met ons zonder enige vrees alle delen van de weide konden betreden, want hij was er volkomen van overtuigd dat er 's nachts al geen enkele adder of slang meer op de hele weide te vinden zou zijn. En zo was het ook: Reeds na een uur was' s avonds de weide vrij van alle ongedierte in welke vorm dan ook.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] De ZWARTE man zegt: "Zoals ik al eerder zei, - behalve dat wij bij het binnenkomen in dit land meteen in uw taal zijn gaan spreken, is mij beslist nog niets bijzonders opgevallen; ik spreek zonder enige terughoudendheid! Toen ik hierheen kwam, is mij in het begin wel van alles in zekere zin wonderbaarlijk voorgekomen; hoe langer ik hier nu echter ben, des te natuurlijker vind ik het hier bij u allen.
Hoofdstuk 186: Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Kinderen stierven nooit bij hen, omdat zij, geheel binnen de natuurlijke orde verwekt, zonder gebreken en kerngezond ter wereld kwamen. Zij werden daarna ook volgens de natuur gevoed en konden daarom geen ziektekiemen krijgen. Als men dus in hun bijzijn zieken genezen zou hebben, dan zou men hun eerst hebben moeten uitleggen wat een ziekte eigenlijk is en waardoor deze ontstaat. Dat zou hun echter toch zeker meer geschaad dan gebaat hebben; want op de hoogte gesteld worden van zonden en de gevolgen daarvan, is bijna hetzelfde als deze zelf begaan te hebben.
Hoofdstuk 187: De Nubiërs herkennen de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74  ...