Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 616 van 1112

...  604 - 605 - 606 - 607 - 608 - 609 - 610 - 611 - 612 - 613 - 614 - 615 - 616 - 617 - 618 - 619 - 620 - 621 - 622 - 623 - 624 - 625 - 626 - 627 - 628 - 629  ...
[738] Dan begeven er zich nog twee op weg om de Heer te zoe­ken en te vinden: Petrus en Johannes - het standvastige geloof en de zuivere, hemelse liefde.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[756] Toen ze Mij, haar verloren gewaande Geliefde, opeens voor zich zag staan, voelde ze zich van alle ketenen bevrijd. Ze schreeuwde luid en wilde zich in de opwelling van haar hartstochtelijke liefde direct op Mij werpen. Bedenk even­wel wie en wat Ik was en ben, dan wordt jullie ook dit duidelijk: "Noli me tangere!" Stel je echter ook de bijzonder sterke liefde van Magdalena voor, en het wordt ook begrij­pelijk waarom ze Mijn voeten omklemde.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[631] En kijk, dat is nu letterlijk de toestand waarin iedereen verkeert die veel gelezen heeft! - Alles wat hij heeft gelezen kan hij nog zo goed begrijpen, of het nu om de uiterlijke dan wel om de meest innerlijke, geestelijke betekenis gaat; maar als hij van alles wat hij kent een werkelijk bewijs wil, dan merkt hij dat zelfs geen stofdeeltje zich aan zijn wil onderwerpt! En wil hij het leven van de geest aanschou­wen, dan wordt hij in plaats daarvan steeds met de nacht van het graf geconfronteerd, waarin hij zijn dode lichaam heeft neergelegd. Of met andere woorden: over het hierna­maals krijgt hij geen op zichzelf tastbare zekerheid, bij hem is alles daarentegen een bewering die nergens op stoelt, dus een dood lichaam in een graf!
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[639] Deze woorden van Petrus in zijn eerste brief zijn een buitengewoon belangrijk bijbels getuigenis van het feit, dat de eeuwige onbegrensde liefde van onze hemelse Vader niet ophoudt bij de drempel van de dood op aarde, maar dat ze met haar erbarmen ook verder gaat in het leven aan gene zijde; deze eeuwige liefde strekt zich uit tot in de 'gevangenissen' van de geesten en zielen die in de tijd dat ze op aarde leefden blind en ongehoorzaam waren. Als voorbeeld noemt Petrus degenen die in de moeilijke tijden van Noach de goddelijke geest trotseerden en zich niet door Gods hand wilden laten leiden. Ten tijde van Jezus verkeerden deze reeds vele eeuwen in de 'geestelijke ge­vangenissen en kerkers' van het hiernamaals, waarheen ze door hun eigen hardnekkigheid waren verbannen. En thans horen we uit de mond van de grote verkondiger van het geloof dat de Heer na Zijn aardse dood in de geest, dat wil zeggen in Zijn verheerlijkte zielelichaam, tot hen is heengegaan en hun de grote heilbrengende boodschap van de eeuwige erbarmende liefde heeft verkondigd, opdat ook zij nog deel zouden hebben aan het gelukzalige, goddelijke leven door de Geest.
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[643] "Omdat Ik Zelf het eeuwige leven ben, kan het nooit zo zijn dat Ik wezens voor de eeuwige dood heb geschapen!", zegt Hij in Van der Hölle bis zum Himmel, een werk dat over het hiernamaals gaat. - "Wel wordt er over een eeuwige dood geschreven, die een eeuwig onveranderlijk gericht is. En dit gericht vloeit uit Mijn orde voort, die on­wrikbaar is. Deze orde is het zogenaamde toornig - of beter gezegd: geestdriftig vuur van Mijn wil, die vanzelf­sprekend eeuwig onveranderlijk moet blijven, omdat dit anders voor al het geschapene direct het einde zou beteke­nen. Wie zich laat meeslepen door de wereld en alles wat zij te bieden heeft, moet zo lang als verloren en dood wor­den beschouwd, als hij zich niet weet los te maken van de materie, waarover het oordeel uitgesproken is. Omwille van de geschapen wezens moet er dus wel een eeuwig ge­richt, een eeuwig vuur en een eeuwige dood bestaan. Maar daarin ligt niet besloten dat een geest die gevangen is ook altijd onvrij zou moeten blijven. - Zijn gevangenis en ge­vangenschap dan niet twee dingen?! De gevangenis is en blijft eeuwig bestaan en het vuur van Mijn ijver mag nimmer doven; maar de gevangenen blijven slechts zo lang in de gevangenis tot ze zich bekeerd hebben."
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[649] Het spreekt natuurlijk ook voor zich dat iemand die in zichzelf krachtens zijn vrije wil reeds totaal tot hel is ge­worden, zich daar ook niet zo gauw en gemakkelijk weer uit kan losmaken; want het is u immers ook maar al te goed bekend hoe moeilijk en zwaar het is voor een hoogmoedig iemand, die in volslagen egoïsme en heerszuchtige hoog­moed gevangen is, over te gaan in het zachtmoedige en nederige van de hemel. Zoiets is weliswaar geen onmoge­lijkheid, maar het is toch een grote opgave! De trotste keert altijd weer tot de trots terug, de onkuise tot de onkuisheid, de trage tot traagheid, de afgunstige tot afgunst, de gierig­aard tot gierigheid, de leugenaar tot leugen, de brassers en zwelgers tot zwelgen, de moordenaars tot moord, de onbe­schaafde tot onbeschaafdheid, de wellusteling tot wellust, enz. Ook al laakt men hun eigenschappen, die tegen de orde indruisen, ook duizend keer, toch vervallen zij weer in dezelfde zondige hartstocht, zodra hun de voor het eeuwige leven noodzakelijke vrijheid wordt gegeven, die nodig is, opdat zij hun eigen ontwikkelingsweg kunnen be­palen. En hoe vaker ze in hun oude fouten vervallen, des te zwakker worden ze en des te moeilijker wordt het voor hen om zich van hun hartstochten vrij te maken en als ge­reinigde geesten in Mijn waarachtige, eeuwige, goddelijke vrijheid over te gaan.
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[763] Nadat ook de stoffelijke substantie van Jezus' lichaam bij het aanbreken van de derde dag helemaal was vergeeste­lijkt en zich met de ziel geheel met de Vader, het oerlicht ­ "haar God en onze God" - verbonden had, en zo de op­standing voleindigd was, kon de Heer van nu af in een ge­heel nieuw, onvergankelijk geestelijk lichaam aan de disci­pelen verschijnen, die in vrees en hoop in een afgesloten ruimte bijeen waren.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[773] "Thomas, één van de twaalven, bijgenaamd "de tweeling", was echter niet met hen toen Jezus daar kwam." - Waarom vertelt de anders zo zwijgzame en geestelijk-innerlijke Johannes hier zoiets uiterlijks, namelijk dat de discipel Thomas de bijnaam 'tweeling' had? - Deze naam duidt op het feit dat in Thomas een tweeslachtige natuur leefde, die zich steeds weer deed gelden.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[774] Thomas was, zoals we uit de werken van Lorber weten, met Andreas, de broer van Petrus, de eerste discipel die zich al in Bethabara (de plaats waar Johannes, de wegbe­reider van de Heer, doopte) bij de Heer had aangesloten. In hem leefde dus een sterke drang naar wat goddelijk rein, groot en goed was; bij het zien van het 'Lam Gods' raakte zijn ziel daarvan reeds vervuld door de machtige werking van de Geest.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[784] Hoe kon het dat juist Thomas doordrongen was van dit meest diepe en heilige inzicht - dat God de Vader Zelf zich in Jezus openbaarde - terwijl iemand als Filippus nog vlak voor de kruisiging, dus een paar dagen daarvoor, had moeten vragen en zeggen: "Toon ons de Vader!"?
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[656] "Het is toch volkomen begrijpelijk dat het aardse li­chaam, nadat de ziel zich ervan heeft losgemaakt, nooit meer zal opstaan en in al zijn delen weer tot leven gewekt zal worden. Want, als dit het geval zou zijn, dan zou ook alles wat gedurende het tijdelijke leven door het lichaam is afgelegd, zoals bijvoorbeeld haren en nagels, maar ook zweetdruppels en bloed, die men in veel bittere voorvallen heeft verloren en dergelijke, nieuw leven moeten worden gegeven. Stelt u zich zo'n menselijke gestalte, die op de jongste dag tot leven is gewekt, eens voor! Zo'n lichaam zou er toch belachelijk uitzien! Ook heeft de mens immers op verschillende tijden een verschillend lichaam. Zo ziet het lichaam van een kind er anders uit dan het lichaam van een jonge man en ook weer anders dan het lichaam van een volwassen man of dat van een grijsaard. Bij een volkomen tot leven wekken van een gestorven menselijk lichaam zou logischerwijs de vraag moeten worden gesteld of alle vormen, welke het lichaam van de mens vanaf zijn jeugd tot aan de ouderdom gehad heeft tegelijk of de één na de ander of slechts één enkele vorm weer tot leven moet( en) worden gewekt. Daarnaast komt het voor dat lij­ken verbrand worden of door dieren worden opgegeten of op een andere manier tot ontbinding overgaan en dat hun bestanddelen in nieuwe levensvormen worden ingevoegd. Wie moet dan wel de vroegere menselijke lichaamsdelen uit de nieuwe vormen zoeken en weer tot een menselijke gestalte samenvoegen!?
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[657] En ofschoon ook in dit geval bij God niets onmogelijk zou zijn, blijft het de vraag tot welk nut dit voor een ziel zou kunnen dienen? De ziel, die zich eens van het zware lichaam heeft verlost, zou zich waarlijk toch zeer ongeluk­kig voelen als ze weer gedoemd was deel te zijn van het­zelfde zware lichaam - en wel voor eeuwig! Daarbij zou dit ook een verschijnsel zijn dat zich nooit zou kunnen ver­dragen met de eeuwige orde van God - in zoverre God Zelf de meest reine Geest is en uiteindelijk de mensen alleen maar de bestemming hebben tot aan God gelijke, zuivere geesten te worden voor alle eeuwigheid. Waartoe dienen dan hun oude, stoffelijke lichamen nog?! - Immers, de mens zal ook aan gene zijde met een lichaam zijn aange­daan, maar niet met een aards, grof -stoffelijk lichaam, maar hij zal een geheel nieuw, geestelijk lichaam hebben, dat ontstaat uit zijn goede werken hier op aarde, overeen­komstig de goddelijke leer."
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[658] Indien het stoffelijk lichaam dus weliswaar niet als zo­danig kan opstaan en het Rijk van God 'niet kan beërven', dan kan toch bij mensen die geestelijk ver ontwikkeld zijn niet alleen de ziel, maar, zoals bij de Heer, ook het lichaam zich vergeestelijken en verheerlijken. Daarvoor is nodig dat zijn grofstoffelijke elementen, die uit het oerwezen van Satan voortkomen, dan volledig doordrongen worden van de goddelijke geest van nederigheid en liefde en volledig tot diens hemelse wezen getransfigureerd worden. Van zo'n mens keert dan alles weer tot de Schepper en hemelse Vader terug en ook van het lichaam blijft zelfs geen atoom meer achter voor de vorst van de duisternis.
Hoofdstuk 5: Graflegging: De Heer in het graf van Jozef van Arimathea; Nedergedaald ter helle; De 'niet te overbruggen kloof; De verheerlijking van het lichaam - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[717] Petrus en de andere discipel gingen naar buiten en bega­ven zich op weg naar het graf. Samen gingen zij op weg, maar de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de linnen windsels liggen, hij ging echter niet naar binnen. Nu kwam ook Simon Petrus achter hem aan en ging het graf binnen. Hij zag er de linnen doeken liggen, maar de zweetdoek, die op Jezus' hoofd was geweest, zag hij niet bij de doeken liggen, maar opgerold terzijde op een andere plaats. - Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf was gekomen, naar binnen, en hij zag het ook en geloofde; want zij hadden de Schrift nog niet begrepen, dat Hij uit de doden moest opstaan. - De beide discipelen gingen vervolgens weer naar huis.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
[718] Maria echter, stond buiten dicht bij het graf en weende. Terwijl zij weende, boog zij zich voorover en keek in het graf. Daar zag zij twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en de ander aan het voeteneinde van de plek waar het lichaam van Jezus gelegen had. Een van de engelen zei tot haar: "Vrouw, waarom weent gij?" - Ze antwoordde: "Omdat ze mijn Heer weggenomen hebben en ik niet weet waarheen ze Hem hebben ge­bracht." Nadat ze deze woorden had gesproken, keerde ze zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat het Jezus was. - Jezus zei tot haar: "Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij?" - Maria meende echter dat het de hovenier was en zei Hem: "Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar gij Hem hebt neergelegd; ik zal Hem dan weer halen." - Toen sprak Jezus tot haar en zei: "Maria!" - Zij keerde zich om en in het Hebreeuws riep ze uit: "Rabboeni!", dat wil zeggen 'Meester!' - Jezus echter zei tot haar: "Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opge­varen naar de Vader, naar Mijn God en uw God." - Maria van Magdala ging heen en boodschapte aan de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.
Hoofdstuk 6: Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God! - Jakob Lorber - Kruis en Kroon
...  604 - 605 - 606 - 607 - 608 - 609 - 610 - 611 - 612 - 613 - 614 - 615 - 616 - 617 - 618 - 619 - 620 - 621 - 622 - 623 - 624 - 625 - 626 - 627 - 628 - 629  ...