10915 resultaten - Pagina 629 van 728
... 617 - 618 - 619 - 620 - 621 - 622 - 623 - 624 - 625 - 626 - 627 - 628 - 629 - 630 - 631 - 632 - 633 - 634 - 635 - 636 - 637 - 638 - 639 - 640 - 641 - 642 ...
[18] Hier is meteen buiten de deurposten een onmetelijke, donkerblauwe, lege ruimte duidelijk te zien, terwijl in haar diepste diepte de zon ter grootte van een klein bord prijkt. Kom je echter op deze plaats buiten het huis, dan zie je niets van een deur en nog minder iets van een zon. Hoe zit dat nu toch? Wat is dat?Hoofdstuk 54: Martinus' alleenspraak - Kritiek op de kerk - Ontdekking van een vesperhoek - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] Na deze woorden valt bisschop Martinus meteen op een goed stuk brood aan en eet het met grote smaak op. Want als een geest zich een poosje van Mij heeft afgewend, dan zal hij al gauw erg hongerig en dorstig worden. En krijgt hij dan, als hij weer een beetje in zichzelf keert, iets te eten, dan werkt hij dat met grote gretigheid naar binnen, evenals de drank. Deze gretigheid laat echter ook zien, hoe leeg de geest in zijn binnenste is en dat er daarom nog lang niets vruchtbaars van hem te verwachten is - wat bij onze Martinus dadelijk zal blijken.
Hoofdstuk 55: Over honger en dorst van onrijpe geesten - Martinus in licht benevelde toestand na zijn vespermaal - De ontnuchtering van de ondernemende Martinus door de vertoornde bewoner van Jupiter - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] (BISSCHOP MARTINUS:) 'God zij dank, nu heeft mijn hongerig geworden maag eindelijk ook weer wat te doen. Ik wil nu echter in mijn tuintje een beetje ronddrentelen en wat frisse lucht inademen.
Hoofdstuk 55: Over honger en dorst van onrijpe geesten - Martinus in licht benevelde toestand na zijn vespermaal - De ontnuchtering van de ondernemende Martinus door de vertoornde bewoner van Jupiter - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Omdat ik niet kan ophouden te bestaan, wil ik echter toch in een soort rusttoestand gaan, waaruit geen God mij meer zal opwekken. Daar zie ik al zo' n plaatsje. Er op af, daar wil ik blijven liggen in alle eeuwigheden der eeuwigheden. Amen.'
Hoofdstuk 56: Martinus' vergeefse poging om te slapen - Hij ontfermt zich over een schare ongelukkigen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] EÉN, die zich het dichtst bij Martinus bevindt, zegt: 'Wij zijn met ongeveer duizend in getal, louter miserabele, arme duivels. Wij zijn de hel ontvlucht en dwalen nu al een halve eeuwigheid in die verschrikkelijke, eindeloze woestijn rond en vinden nergens een veilige plaats, waar wij ons kunnen verbergen en een beetje kunnen bijkomen. Ach, ach, dit is een verschrikkelijk lot, eeuwig zonder rust noch duur te worden vervolgd! Hebt U, edele man, echter een of andere hoek die ons slechts een beetje veilige rust zou kunnen geven, neemt U ons dan allemaal op en wees verzekerd van onze dankbaarheid!'
Hoofdstuk 56: Martinus' vergeefse poging om te slapen - Hij ontfermt zich over een schare ongelukkigen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] En allen nemen er van en eten en drinken; maar de voorraad raakt niet op, doch vermeerdert zienderogen. De verzadigden echter prijzen hun gastheer in alle toonaarden en krijgen veel mooiere trekken en een frisse re kleur; alleen wat hun kleding betreft, ziet het er nog jammerlijk uit.
Hoofdstuk 57: Het beklagenswaardige gezelschap wordt gesterkt - Dank en klachten over hun lotgevallen - De toespraak van de geredden en het antwoord van Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O, nu weet ik opeens meer dan ik wilde weten. Maar dat geeft niet; wij blijven daarom even goede vrienden. Breng nu echter ook de kloosterzusters naar mij toe, zodat ik ook van hen kan vernemen, hoe zij bij jullie en hoe ze hier terecht zijn gekomen!'
Hoofdstuk 58: Nadere bijzonderheden over het nieuwe gezelschap van mannelijke en vrouwelijke dienaren van Rome - Een rooms-chinese missionaris - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[6] En als dat drie keer achter elkaar nog geen resultaat had opgeleverd, dan liepen wij de kerk binnen. Als dat ook niet hielp, dan kastijdden wij ons zelf dikwijls tot bloedens toe en bekleedden ons met het allerscherpste cilicium* (* boetegordel van ijzerdraad met punten naar binnen ) op het blote lijf; en als dat dan nog niet het gewenste resultaat had, dan moest de biechtvader soms met duivel uitdrijvende middelen te hulp komen, die echter helaas alleen bij de jongere zusters met goed resultaat konden worden aangewend. Bij ons ouderen moesten dan ijskoude baden in plaats van duiveluitdrijving worden aangewend, soms ook nog een aderlating.
Hoofdstuk 59: De werkijver van de roomse kloosterzusters - Loon naar werken - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Zie, zoals ik ze nu bekijk, zie ik toorn en hoogmoed in hun ogen vlammen! Zij willen zich wel heel graag anders voordoen, maar dat lukt hier niet in het rijk van de geesten. Want hier doorziet men juist zulke geesten in één oogopslag en men ziet al spoedig en met gemak, hoe zij er eigenlijk van binnen uitzien. Omdat ik deze ganzen nu echter nog beter doorzie en ze mij vanwege hun grote dwaasheid heel erg tegenstaan, moet ik ze immers minstens naar gindse hoek sturen, opdat ik mij niet erger bij hun aanblik.
Hoofdstuk 62: Dialoog tussen een Jezuïet en bisschop Martinus - Belering van een zuster van Liefde die angst voor de hel heeft - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] Jij zelf en al je prijzenswaardig domme collega's moeten je vanwege jullie zeer ongepaste naam echter ook niets inbeelden. Want denk zelf eens na en zeg me dan, met welk recht jullie je Jezuïeten noemen en wie jullie het recht heeft gegeven voor een dergelijke ontheiliging van de goddelijke naam? Je zult dan wel inzien, hoe schandelijk jullie deze allerheiligste naam hebben misbruikt en waardoor jullie allen nu een dergelijk euvel weer kunnen goedmaken!
Hoofdstuk 62: Dialoog tussen een Jezuïet en bisschop Martinus - Belering van een zuster van Liefde die angst voor de hel heeft - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] Er komen nogmaals TWEE ANDERE JEZUÏETEN en ook nog TWEE REDEMPTORISTEN bij bisschop Martinus en zeggen: 'Lieve, beste vriend, wij zijn het met de terechtwijzing die je gelijktijdig aan ons allemaal hebt gegeven, helemaal eens. Zoals wij wel merken, ontbreekt het ons hier aan niets. Als wij nu tevens ook nog het een en ander te doen hadden, dan zouden wij met dit lot helemaal tevreden zijn en verlangden wij voor de ganse eeuwigheid niets beters. Zouden wij echter zonder enige bezigheid de hele eeuwigheid moeten doorbrengen, dan zou de volledige dood ons tenslotte liever zijn dan zo'n saai, werkeloos leven.'
Hoofdstuk 63: Martinus' gesprek met twee andere Jezuïeten en twee Redemptoristen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] Als wij op de wereld stijfkoppige ezels waren, dan moeten wij ook hier de verwerkelijking van ons ezelachtig geloof op de koop toe nemen, of het ons nu bevalt of niet! Wanneer wij ons geloof op aarde echter wijzer zouden hebben ingesteld, dan zouden wij er hier ook beter aan toe zijn. Wij allen echter - ik zelf niet uitgezonderd - waren in de wereld alleen maar des te gelukkiger, naarmate wij daar meer duisternis verbreidden. Laten wij er daarom ook geen aanstoot aan nemen, dat wij hier nu allemaal samen in onze eigen domheid begraven leven als in de vermeende schoot van Abraham!
Hoofdstuk 63: Martinus' gesprek met twee andere Jezuïeten en twee Redemptoristen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[7] Vraag: Als wij bij al deze, door God toch zeker op zijn minst toegelaten rooms-kerkelijke regels lijnrecht tegen de eigenlijke leer van Jezus in hebben gehandeld, kunnen wij daar dan iets aan doen? Degene die daaraan schuld heeft moet bijgevolg naar menselijk en zeker ook goddelijk recht ter verantwoording worden geroepen. Aan ons allen zou echter bekend moeten worden gemaakt, hoe wij ons voor de eeuwige toekomst hebben te gedragen en hoe wij moeten goedmaken, wat we tenslotte zelf voor slechts hebben gedaan!'
Hoofdstuk 64: Eerlijke bekentenis van de Minderbroeder - Rome als de schuldige - Beginnend inzicht en verbetering bij de Minderbroeders - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[10] Christus heeft toch Zelf gezegd: 'Wie gelooft en gedoopt wordt, die zal zalig worden!' O, dat is toch wel erg antichristelijk; hoe kan men dan gedoopt worden, voordat men zich van het christelijk geloof bewust is geworden? De doop behoort toch een levend getuigenis te zijn, dat iemand het christelijk geloof tot het enige richtsnoer van zijn leven heeft aangenomen! Weet echter een pasgeboren kind, wat geloof, wat het christelijk geloof en wat een getuigenis is? Als men er goed over nadenkt, vindt men de domheid steeds groter worden en meer in tegenspraak met het christendom!
Hoofdstuk 64: Eerlijke bekentenis van de Minderbroeder - Rome als de schuldige - Beginnend inzicht en verbetering bij de Minderbroeders - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] BISSCHOP MARTINUS neemt echter het bewerken van deze Jezuïeten op zich en begint voor deze hoofdschudders en schouderophalers een diepgaande verhandeling te houden, die als volgt luidt:
Hoofdstuk 65: Bisschop Martinus maakt de geestelijk blinde Jezuïeten ziende - Jakob Lorber - Bisschop Martinus