Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 64 van 1112

...  52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77  ...
[20] Wie ooit in het bezit is van kapitaal, eigendom en een bedrijf waarmee hij veel winst kan maken, maar die die winst voor zichzelf en zijn kinderen houdt, en afwerend neerkijkt op de arme broeders, en de arme kinderen vermijdt die door gebrek aan alle aardse bezittingen, honger, dorst en koude lijden, en ze wegjaagt als ze naar hem toekomen en hem om een aalmoes vragen, die is een vijand van God! En wie tegen een broeder zegt: 'Kom over een paar dagen of weken maar terug dan zal ik het een en ander voor je doen!', maar die, als dan de hoopvolle en op hem rekenende broeder komt en hem vraagt om zijn belofte gestand te doen, zich verontschuldigt met te zeggen dat hij ook nu niets kan doen, hoewel hij er heimelijk wel toe in staat is, waarlijk, waarlijk Ik zeg je: dat is een vijand van God! Want hoe wil hij God liefhebben Die voor hem onzichtbaar is, terwijl hij toch zijn broeder niet liefheeft die hij ziet en wiens nood hij kent!?
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Men gaat direkt de kelder in en vult al het drinkgerei. En wanneer de Farizeeën en schriftgeleerden de wijnen proeven, zeggen ze vol verbazing: 'Nee, zo'n wijn hebben we nog nooit geproefd! Hij is onbeschrijfelijk mooi en liefelijk! We hebben echt wel alle wijnen die ook maar ergens op de ons bekende wereld groeien, gedronken, en die waren ook wel eens heel goed en fijn van smaak, maar hiermee vergeleken was dat nauwelijks lauw water te noemen! Dit is en blijft dus een raadsel!
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] 'Houd er over op', zegt Matthéus, 'daarvan wordt ik ogenblikkelijk witgloeiend van echte en terechte kwaadheid! Jullie zijn zijn ogen en daarom zie je datgene het slechtst, wat zich het dichtst bij je bevindt, namelijk je eigen neus, voorhoofd en je hele gezicht; wij, die tegenover jullie staan, zien dat allemaal maar al te goed en precies! Maar nu niets meer daarover, anders wind ik me op en ik zou jullie, als mijn nu gerespecteerde gasten, niet willen beledigen!'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Ik zeg: 'Wie gelijk heeft, gelooft ook, dat het waar is. Bewijzen jullie Mij echter de vriendendienst, dat jullie allen die dit gehoord en gezien hebben, voorlopig daarover zwijgen en niemand iets daarover zeggen; want jullie weten hoe slecht de wereld is!' - Zij beloofden Mij dat ze dit alles strikt voor zich zouden houden.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] De mens kreeg meteen een heel vriendelijke gelaatsuitdrukking, begon heel dankbaar te praten, en gaf met de vriendelijkste woorden iedereen een gepast antwoord, en allen overtuigden zich ervan dat zijn doof en stomheid geheel en al verdwenen waren.
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Een meer gemoedelijke Farizeeër zegt: 'Nou, nou, laten we deze zaak maar laten rusten en praten we liever eens met meester Jezus, die zou ons wel eens van dit voorval de beste verklaring kunnen geven, want hij staat in alle wetenschap en wijsheid hoog boven ons!' Hij wendt zich tot Mij en vraagt: 'Wat denkt u van deze geschiedenis? Want u schijnt daarvan toch wel iets geweten te hebben, omdat uw eerdere gesprek met de leerlingen van Johannes daarop schijnt te wijzen. Want haast op hetzelfde moment, dat u tegen de leerlingen van Johannes zei, dat God voor diegenen zorgt, die Hem waarachtig liefhebben en zonder twijfel op Hem vertrouwen, en de lelijkheid en de verwerpelijkheid van de zelfzucht zo goed over de hekel haalde, gebeurde het, en daarom geloof ik eigenlijk dat u daarover van buitenaf in kennis bent gesteld of dat u ongezien zelf de veroorzaker bent!'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Eén van de leerlingen van Johannes kon het echter nog steeds niet verkroppen, dat Ik hem en zijn metgezellen vergeleek met een gescheurd kleed dat men niet kan herstellen met een nieuwe lap, en met oude, verweerde zakken die niet geschikt zijn om jonge wijn in te doen. Hij richtte zich daarom tot Mij en vroeg op een beetje onbehouwen manier: 'Ik zie nu ook wel, dat u een profeet zou kunnen zijn; maar zoals ik zie smaakt de wijn uit de oude zakken u beter dan de jonge wijn uit de nieuwe zakken, en zo gezien is uw gewaad ook niet bepaald nieuw te noemen; mocht u binnenkort soms wat lappen nodig hebben, dan kan ik u daar wel aan helpen, want ik heb nog lompen genoeg. Als ik u dus van dienst kan zijn, dan hoeft u het maar te zeggen!'
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] De dochter zegt: 'Ja, ja, nu herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek was; tijdens het ziek zijn kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik sliep in en had een wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal was licht en niets anders dan licht, en in het licht vormde zich een wonderheerlijke wereld. Onbeschrijfelijk prachtige tuinen zag ik, omstraald door het helderste licht, en het ene schitterende na de andere dook op. Maar geen levend wezen scheen deze heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol verbazing deze grote pracht bekeek en er maar steeds geen levend wezen te zien was, begon ik banger en banger te worden door al dit onbeschrijfelijk prachtige. Ik begon te huilen en te roepen; maar van geen enkele kant kreeg ik ook maar door; de geringste echo het een of andere schijnbare antwoord. Toen werd ik! steeds treuriger tussen de steeds groter wordende heerlijkheden.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door de goden vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door de goden beademd zou zijn, dan is het beslist deze Jezus, die naar aardse maatstaven van heel geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde, als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. Jullie kunnen wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te wekken!
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] In Kapérnaum leefden twee bedelaars, die vanaf hun geboorte stekeblind waren en zodoende nog nooit het daglicht en het nachtelijke sterrenlicht gezien hadden. Ook deze beiden hoorden over Mij en wat Ik gedaan had. Toen Ik van Kapérnaum terug naar Nazareth ging, en de overste met zijn vrouwen al zijn kinderen en veel van Zijn vrienden Mij begeleidden, kwamen wij heel rustig wandelend langs een plaats. waar een aantal wegen elkaar kruisten. Op deze plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te bedelen. Toen die twee van de voorbijgangers hoorden, dat er een grote groep mensen aankwam en dat daar zelfs de hoogste machthebbers van Galiléa bij waren, en dat temidden van die machthebbers zich de heiland Jezus uit Nazareth bevond, van wie net als van zijn vader gezegd werd dat hij in rechte lijn afstamde van David, gingen ze vlug staan en volgden Mij daarna zo goed hun dat mogelijk was, waarbij ze hard riepen: ' Jezus, ach, zoon van David, ontferm U over ons! (Matth. 9:27) Die titel gaven ze me maar, omdat ze dachten dat Ik daar wat om gaf, en daardoor gevleid, eerder iets voor hen zou doen. .
Hoofdstuk 130: Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] De leerlingen en al het volk dat daar was, waren buitengewoon verbaasd en zeiden: 'Dit overtreft werkelijk alles! Zoiets is in Israël nog nooit gehoord! (Matth. 9:33) Het is al eens gebeurd dat wind en storm verdreven werden, hoewel op bescheiden schaal; schijndoden zijn ook al eens levend gemaakt, rotsen werden gedwongen om water te geven, en toen Mozes daarom vroeg kwam er manna uit de hemel, maar het was allemaal zeker niet zo perfect.
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] De Farizeeën ergerden zich ontzettend over al die verbazing, en ze konden hun woede niet meer beheersen en zeiden daarom tegen het volk: 'Hoe kunnen jullie toch zulke blinde dwazen zijn! Hebben we jullie niet direkt toen we deze kamer binnenkwamen luid en duidelijk gezegd, wie alleen in staat zou zijn om die bezetene te genezen? We hebben jullie gezegd, dat alleen de opperste duivel dat zou kunnen! Hij genas weliswaar de bezetene, maar hoe?! Hij heeft met behulp van de opperste duivel deze duivel uit die mens verjaagd!' (Matth. 9:34)
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] 'Ja, ja, je hebt gelijk', zegt de oude, terwijl hij het kind tegen zich aandrukt, 'het zijn hier allemaal wonderen, en je hebt je beslist niet vergist toen je de jonge man zelfs voor de Messias aanzag. Want wat ons betreft is Hij dat zeker! Maar nu gaan we naar Hem toe en dan zullen we ook Hem in de naam van Jehova de Hem toekomende dank brengen! Want Hij is zonder twijfel door God naar ons toegezonden. Laten we nu dus vlug naar Hem naar buiten gaan!'
Hoofdstuk 133: Een voedsel en kledingwonder. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Ze haasten zich nu allen naar buiten naar Mij toe, en de kleuters zijn de eersten die aan Mijn voeten neervallen en deze met hun onschuldige zuivere tranen van dankbaarheid en vreugde nat maken!
Hoofdstuk 133: Een voedsel en kledingwonder. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De Farizeeën maakten snel voort toen ze dit bericht hoorden, opdat ze niet te laat zouden komen. Toen ze in de kamer kwamen, herkenden ze de bezetene die stom was, en ze zeiden: '0, die kennen we al heel lang! Geen macht kan hem helpen! Als zijn duivel wild wordt dan ontwortelt hij bomen, en geen muur en geen ketting is hem te sterk. In het vuur verbrandt hij niet, en de vissen zijn te beklagen als hij het water in gaat. Zijn beste eigenschap is nog, dat hij stom en doof is; want als hij kon horen en praten, dan zou geen wezen op aarde veilig voor hem zijn. O, het is een verschrikkelijk mens! Alles slaat voor hem op de vlucht; zelfs de verscheurendste dieren vluchten voor hem. Wil hij die gaan genezen? Die kan alleen maar door de opperste duivel genezen worden! ,
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77  ...