15542 resultaten - Pagina 64 van 1037
... 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 ...
[16] Om voor zulke vrij gelaten wilsdeeltjes, die 'mensen' heten, het zichzelf herkennen te vergemakkelijken, heeft de Schepper door alle tijden heen openbaringen, wetten en leringen vanuit de hemelen aan de mensen gegeven, en is nu zelfs lichamelijk Zelf naar de aarde gekomen, om de mensen te helpen bij het werk der zelfherkenning, en hen voor de toekomst meer licht te geven, opdat het hen minder moeite zou kosten dan tot nog toe.Hoofdstuk 40: Schepper en schepsel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] IK zeg: "Natuurlijk, als zij zo zijn zoals jij nu bent; maar als ze niet zo zijn, dan kunnen zij wel dienstmaagden, of ook bruiden, maar niet echt vrouwen van Mij worden. David, de oervader van Mijn lichaam, had toch ook veel vrouwen, en was een man naar het hart van God; waarom zou Ik de vrijheid dan niet hebben om veel vrouwen te hebben, terwijl Ik toch meer ben dan David? En Ik zeg je er nog bij dat Ik in staat ben zoveel vrouwen gelukzalig te onderhouden als er zandkorrels in de zee zijn en grassprietjes op de aarde, en dat ieder van hen zo zal zijn verzorgd, dat ze nooit één wens zal kunnen hebben, die niet volkomen uitgevoerd zou worden. Als het nu zó is, kan het je dan hinderen als Ik velen het geluk wil geven, dat Ik jou in overvloed geef!"
Hoofdstuk 41: Het wezen van de ware liefde. Aan de zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] IK zei: "Als de oudere voorbij is, komt er na de oudere dag steeds een jongste; en omdat Ik niemand op een reeds voorbije dag kan opwekken, moet dat natuurlijk op een jongste dag gebeuren, omdat een voorbije oudere dag daarvoor onmogelijk meer te gebruiken is. Is iedere nieuwe dag die men beleeft niet een jongste dag? Of kan iemand soms nog een jongere beleven, dan degene waarop hij leeft? Zie eens, wij leven allemaal vandaag toch zeker op een zo jong mogelijke dag! Want die van gisteren kan geen jongste meer zijn, en die van morgen is er nog lang niet. Daaruit is toch hopelijk voor iedereen duidelijk dat er tenslotte voor iedere mens net zoveel jongste dagen zijn en moeten zijn als het aantal dat hij beleefd heeft! Ik zeg u dat u allen op de jongste dag zult sterven en ook onmogelijk anders dan op een jongste dag uit de dood naar het leven zult opgewekt worden; en als een mens of alle mensen hem moeten doorstaan, dan zal dat ook onmogelijk op een oude voorbije dag gebeuren, maar op de een of andere toekomstige, dus duidelijk jongste dag plaatsvinden! Welke daarvoor bestemd wordt, is noch door Mij, noch door de een of andere hemelse geest vooruit bepaald; want daarvoor is iedere komende dag volkomen geschikt en zeer bruikbaar. - Begrijpen jullie dat nu?"
Hoofdstuk 42: De jongste dag. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Petrus merkte op, dat de tamelijk harde westenwind een ongunstige invloed had en de vissen naar de bodem dreef.
Hoofdstuk 43: Grote en kleine vissen. In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[18] Als je als mensenvisser er op uit zult trekken, treur dan niet als er kleine visjes in het net van het evangelie terecht komen, want waarlijk, die zijn Mij liever dan de grote! Want alles, wat voor de wereld groot en waardevol is, is voor Mij in een bepaald opzicht een gruwel! -Maar laten we nu met vissen ophouden en weer naar huis gaan! Voor vandaag en morgen zijn wij verzorgd, op de na-sabbat zien we, als dat nodig mocht zijn, dan wel weer verder."
Hoofdstuk 43: Grote en kleine vissen. In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[19] Men haalde nu alle netten binnen en bracht nog een grote hoeveelheid van allerlei vissen aan land, deed ze in de vaten en vervoerde deze op karren en draagbaren naar de tamelijk grote visbun bij Mijn huis, die Jozef in zijn tijd zelf gemaakt had.
Hoofdstuk 43: Grote en kleine vissen. In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] IK zeg: "Nu ja, dat komt wel in orde! Denk er maar even over na en kijk eens naar Lydia, die tegenover ons zit, die ook nog steeds geestelijk Mijn vrouw is, maar lichamelijk toch de vrouw is van de rechtschapen Faustus! Maar dat stoort onze verhouding niet in het minst, want jij blijft zoals altijd Mijn bruid en Mijn hemelse vrouw. "
Hoofdstuk 44: Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Toen wij na het vissen om ongeveer één uur 's middags naar huis kwamen, wachtte er weer een goed middagmaal op ons, dat Borus ditmaal had laten klaarmaken. Daarom was hij niet met ons meegegaan om te vissen. Hij had er bijzonder veel plezier in om voor een groot gezelschap een gastmaaltijd te verzorgen, en hij kookte erg graag met zijn koks en kokkinnen in de open lucht. Daarbij was hij ook net als Kisjonah rijk genoeg om dagelijks op zijn minst zes tot zevenduizend mensen te voeden en de beste wijn te laten drinken. Want ten eerste was hij de zoon van een buitengewoon rijke Griek uit Athene, die ook in Azië grote eigendommen en een aantal kleine eilanden bezat, in de tweede plaats was hij de enige erfgenaam van die grote en uitgestrekte bezittingen, en in de derde plaats was hij veruit de bekwaamste arts uit het gehele Joodse land, en verdiende, vooral bij de groten en rijken, met zijn kunde grote sommen goud en zilver. Daarentegen liet hij de arme zieken geheel voor niets alle mogelijke verzorging geven, en daarom werd hij door hen als de grootste weldoener van het land geprezen.
Hoofdstuk 44: Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[21] SARAH staat op en klopt met haar hand op Mijn schouder en zegt voor de schijn lichtjes geërgerd: "Ehhh - heet dat er naar laten raden, als men meteen met -daar zou ik me bijna versproken hebben!"
Hoofdstuk 44: Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[30] IK zeg tegen Borus: "Kijk eens, hoe onbeschrijfelijk lief ze is! Neem haar, houd oprecht van haar en zorg voor haar als voor een heel tere bloem; want Ik geef haar aan jou uit de hemelen als welverdiend loon. Ga naar haar ouders om je te laten zegenen en kom dan bij Mij opdat ook Ik jullie nogmaals zegene!"
Hoofdstuk 44: Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[32] Na deze woorden gaan beiden naar het ouderpaar en vragen het om de zegen, en als zij deze met alle vreugde krijgen, komen zij weer naar Mij terug, en Ik zegen ook meteen hun huwelijk in als een echt ook voor de hemel geldig huwelijk, waarvoor beiden Mij met ontroerde harten hartelijk danken.
Hoofdstuk 44: Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Na deze heerlijke gebeurtenis kwam CYRENIUS weer naar Mij toe en zei: "Heer, ik heb veel dingen met de beide engelen besproken, maar uit alles wat zij tegen mij zeiden leerde ik niets meer, dan wat ik al door Uw goedheid en genade wist. Het heeft dus niets nieuws gebracht! Maar wat mij in ieder geval zeer verwonderd heeft, is, dat de twee onbeschrijflijk mooie jongemannen in zekere zin alles zo onbewogen aanzien! Wat zij leggen getuigt van diepe wijsheid, en de klank van hun stem is mooier ~ de verrukkelijkste harmonie van de eoluslier. Hun gelaatstrekken zijn steeds als het zuiverste morgenrood, hun adem geurt naar rozen, jasmijn en amber, hun haren lijken net zuiver goud en hun albastwitte handen zijn zo rond en vertonen zo'n buitengewoon tere symmetrie, dat ik daarvoor op aarde werkelijk niets vergelijkbaars kan vinden. Hun borst is volkomen gelijk aan die van een ontluikende maagd, zoals ik er slechts eenmaal een gezien heb in een streek aan de Pontus, en hun voeten zijn al even mooi en hebben heerlijk weelderige verhoudingen; kortom, -men zou uit pure liefde tot deze beide wezens razend worden! Maar bij al deze glorieuze, onbeschrijflijk voortreffelijke eigenschappen, die slechts liefde en duizendvoudig meer liefde uitstralen, waarmee zij zelfs de hardste steen zo week als was zouden kunnen maken, zijn ze toch zo koud en ongeïnteresseerd als een marmeren beeld in hartje winter! En dat maakt mij ook bijna zo koud als zij zijn.
Hoofdstuk 45: Engelenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Ik herinner mij opeens de mythe van een jonkvrouw, die door een wonderlijk samenspel der natuurkrachten onvoorstelbaar mooi en aantrekkelijk was. Dat bemerkten jongelingen, mannen en grijsaards en die geraakten al gauw in een grote strijd verwikkeld, waardoor beslist moest worden wiens vrouw zij zou worden. Maar de vechtende schare werd iedere dag groter tot verderf van de vele strijdenden. Toen men eindelijk Inzag dat men met dat gevecht op leven en dood nooit het doel zou kunnen bereiken, kwamen de strijdenden onderling tot een overeenkomst en zeiden: 'Dit wezen hoort niet op deze aarde thuis, maar in de hoge hemelen, want het is een godin! Daarom moet offervaardigheid hier de doorslag geven! Aan wie van de vele offerenden zij haar mooie hand zal geven, die zal haar dan verder ongestoord bezitten!' Na dit besluit bracht men van alle kanten onmetelijke schatten als offer en men vereerde naar als godheid. Tenslotte ging de verering van deze schoonheid zo ver dat men de verering en aanbidding van de goden helemaal verwaarloosde. Toen werden de goden toornig en maakten de schone jonkvrouw nog aantrekkelijker, maar maakten tevens haar adem giftig, zodat ieder die ook maar in de verte met haar adem in aanraking kwam bewusteloos op de grond viel en zo urenlang verdoofd bleef liggen. Bovendien zetten zij een giftige naald in de tong van de jonkvrouw, waarmee zij naar willekeur iedereen kon doden, die tegen haar zin bij haar mond kwam.
Hoofdstuk 46: Opdracht aan Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] IK zeg: "Zeg eens, vriend en broeder, waar is dan de mens, die van zijn jeugd af Mij meer toegedaan was dan jij!? Als jongen gingen wij dagelijks met elkaar om, en jij deed voor Mij alles waarvan je maar aan Mijn ogen kon zien dat het Mij vreugde zou geven. Toen je ieder jaar met je ouders naar hun bezittingen in Griekenland ging en na een aantal weken weer terugkwam, was Ik steeds de eerste die je opzocht, en waarvoor je allerlei goede en vaak kostbare, mooie dingen als geschenk meebracht. En je ergerde je niet, toen Ik eens een Mij geschonken zilveren Diana tempel met een hamer stuksloeg en je verbood om ooit zoiets weer als geschenk mee te brengen!
Hoofdstuk 46: Opdracht aan Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Maar Iaat de rijken, makelaars en wisselaars, kooplui en grootgrondbezitters naar recht en billijkheid voor jouw kunst betalen; want wie heeft en wil leven, moet zo nu en dan voor zijn leven maar wat over hebben! Dan zijn er nog armen genoeg, die je datgene kunt toestoppen, wat een gegoede rijke voor zijn leven over heeft.
Hoofdstuk 46: Opdracht aan Borus en Sarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)