Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 639 van 1166

...  627 - 628 - 629 - 630 - 631 - 632 - 633 - 634 - 635 - 636 - 637 - 638 - 639 - 640 - 641 - 642 - 643 - 644 - 645 - 646 - 647 - 648 - 649 - 650 - 651 - 652  ...
[6] En ik antwoordde: 'Hoe zou ik jou kunnen herkennen in dit duistere niets, zonder schepselen?! Kun je mij echter vernietigen en gelijk maken met hetgeen nooit was, niet is en nooit meer zal zijn, doe dat dan en ik wil je bij voorbaat danken, zodat je na mijn vernietiging niet zonder dank zult terugkeren naar jouw mij onbekende hoogten uit dit oord zonder enig wezen!'
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[10] Daarop antwoordde ik: 'Zie, toen ik nog een vorst van al het licht was, werd mij een mat vlammetje getoond. Dit zou ik hebben moeten aanbidden; want het zou de eeuwige liefde van God zijn. In mijn stralende luister kon ik dat niet geloven en beschouwde mij ver verheven boven dat matte vlammetje. En zie, toen werd ik vanuit mijn lichtende verhevenheid door boosheid gegrepen. Ik ontvlamde nog heviger en wilde met mijn licht het vlammetje geheel en al vernietigen; maar toen omvatte de goddelijke toorn mij en ik werd hierheen geslingerd in deze eeuwig duistere leegte, die ik pas na eeuwigheden bereikt heb.'
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] Toen donderde het uit de met vuur gevulde eeuwige ruimten en de donder was de stem van God en alleen de Liefde verstond deze stem. Zij vormde daarop uit fijne leem ziehier - deze voeten, die mij reeds negenhonderd jaar dragen, mijn handen en - kortom, zoals ik voor jullie sta, zo vormde de eeuwige Liefde mij!
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[17] En alras stond ik daar. Maar nog was ik dood en er was leven noch beweging in mij te bekennen. Toen boog de eeuwige Liefde zich over deze dode vorm en blies met de levende adem een levende ziel door de neusgaten in zijn innerlijke organen; en zie, toen kwam ik tot leven, zoals ik nu ben, de eerste mens van de wijde wereld. Ik bekeek de grote schepping en ondervond geen vreugde aan haar; ik werd moe van mijn wonderbaarlijke bestaan en ik kon niet begrijpen hoe, wanneer, als wat, waarom en vanwaar ik gekomen ben; want mijn met leven bezielde vorm kon de scheppende eeuwige Liefde niet zien.
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[26] En toen ik moe werd van het zoeken, viel ik weer op aarde neer en een zoete slaap overmande mij. En zie, in deze slaap had ik de volgende droom: in het midden van mijn hart zag ik een oneindig bekoorlijk wezen en dit wezen in mij sprak tot mij:
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[27] 'Bekijk mij en zie hoe mooi en bekoorlijk ik ben en hoe ik een vorm als de jouwe heb en die goed kan overzien! Ook al was eens mijn gestalte slechts een groot licht dat zijn stralen door de eindeloze ruimten zond en zichzelf verloor in zo' n bovenmatige grootte, toch kon ik nooit mijn eigen vorm aanschouwen, maar ik was zelf licht, waarin zich talloze vormen onthulden. De vormen, waarin ik mij oneindigvoudig vermenigvuldigd zag en waarin ik mij goed voelde, zijn mij ontnomen; maar daarvoor in de plaats is mij nu zelf een vorm gegeven en deze vorm is mooier dan al mijn vroegere licht, en ik heb zo'n welgevallen aan mijzelf in deze vorm, dat ik een grote vreugde aan mijzelf heb en mijzelf liefheb en ik word door jou bemind, en heb een grote begeerte in mij tot mijzelf en kan jou naar mij toetrekken wanneer ik wil, en jij moet altijd de aantrekkingskracht van mijn begeerte volgen!'
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[28] En zie, ik had in mij werkelijk een groot welbehagen aan mijzelf. En toen ik zo in dit behagen steeds vaster en vaster sliep, zag ik een lichte hand dwars door mij heen grijpen tot in het midden van mijn hart en mijn tweede ik vasthouden. Deze verzette zich aanvankelijk, maar was spoedig door de machtige vingers van de liefde van Jehova overmeesterd; want de lichte hand was de hand van de eeuwige Liefde.
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[29] Vlug brak de machtige vinger van God een rib van mijn tweede ik, greep in diens binnenste, haalde een worm uit zijn binnenste en sloot tenslotte weer de plaats waar de machtige vinger van de Heer zich een weg had gebaand om de zichzelf beminnende begeerte weg te nemen. Daarna zag mijn tweede ik er echter niet zo bekoorlijk meer uit als tevoren; zijn vorm was aan de mijne gelijk en ik ondervond niet meer de aantrekking ervan, maar wij beiden werden door de eeuwige Liefde aangetrokken. Toen zag ik de geest in een sluimering geraken en in deze sluimering loste hij zich op en ging in mijn gehele lichaam over en wij werden volkomen één.
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[30] Terwijl ik daar nog over droomde, zie, toen werd ik opeens door een zachte stem gewekt en deze stem was een stem van de Heer die zei: 'Adam, zoon van de aarde, ontwaak en kijk naar je helpster!' - En ik zag Eva voor mij en had uitermate veel vreugde; want ik zag mijn tweede ik dat uit mij was getreden en deze vreugde was de eerste liefde die ik, de eerste ongeboren mens, ondervond en ik zag voor de eerste maal mijn geliefde vrouw - en mijn liefde was zuiver in de reine schoot van de eeuwige liefde van God in alle volheid van het eerste leven!
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[36] Geliefde Adam, zie, Ik, de eeuwige Liefde van God, uit wie al het leven stroomt, vraag dit van je: bederf voor Mij niet het grote werk dat Ik aan jou verrichtte! Je weet immers welke lange tijd der tijden er vervlogen is, sinds Ik je opving tijdens de eeuwige val van het leven naar de dood! Zie, er zouden wel een miljard aardse jaren verstreken kunnen zijn, als er toen reeds tijd zou hebben bestaan en Ik schuwde niets om jou, lieve geschapen broeder, te redden; maar omdat Ik al zoveel deed, doe jij dan nog het weinige en geef in jou aan Mij Mijn geliefde broeder terug, opdat wij voor eeuwig in God, onze heilige Vader, weer één liefde mogen worden. Amen'.
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[32] Om mijn hart ontstond een woestenij en mijn mond werd droog, - en zie, toen stond opeens de eeuwige Liefde voor mij, die mij vol mildheid en liefdevol aanzag. Zij beademde en sterkte mij en zei: 'Adam, kijk, je hebt honger en je verlangt naar eten en drinken en jouw liefde, die 'Eva' zal heten, niet minder. - Kijk naar de bomen, die Ik nu zal zegenen; eet de vruchten daarvan ter sterking van jullie lichaam en van jullie zielen. Maar van die boom daar midden in de tuin mogen jullie niet eten, voor Ik weer zal terugkomen en jullie en de boom zal zegenen; want op de dag dat je van de boom zult eten, zal ook de dood bij je binnen treden. Je zult weliswaar in verzoeking komen; maar wees tot drie maal toe standvastig, dan zul je de worm van de dood, die aan die boom knaagt, te gronde richten. Je zult Eva zuiveren en jezelf en haar en allen die uit jou voortkwamen en voortkomen, een volledig vrij, zalig, eeuwig leven in God bezorgen.
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[38] De aarde kan jullie de grootte van mijn wandaad vertellen; want er bleef niet een steen op de andere en de oneindigheid was met het grote geweld van Gods toorn vervuld!
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] En toen nu Adam deze door Mijn bijzondere toelating gekregen rede had beëindigd, werd ter wille van zijn zielenheil zijn innerlijk weer afgesloten. Seth, Enos en Henoch verwonderden zich buitengewoon. Zij konden de diepere zin van deze woorden niet begrijpen en vroegen aan Adam wat hij er mee had willen zeggen.
Hoofdstuk 41: De benoeming van Henoch tot prediker - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[39] Ik verborg me en weende bittere tranen van berouw; en de eeuwige Liefde versmaadde mijn tranen niet en de tranen van Eva waren aangenaam voor Haar. O kinderen, luister, de Liefde maakte alles weer goed! - Ik faalde op een sabbat wederom en weende luid over mijn verdorvenheid. En zie, de Liefde zond een engel en liet mij uit de tuin der verleiding in een land leiden, dat Seth nog heel goed kent, in een land om te verbeteren, maar ook een land van treurnis en toen weer in een land van vreugde. Want toen ik de vloek van Kaïn wegnam, die door mijn angel des doods was verdorven omdat hij ontstaan was uit het sap van de appel die door de worm des doods bezoedeld was, toen gaf de Liefde van de Heer mij mijn lieve Abel-Seth, - en nu honderd jaar geleden leidde de nieuwe engel van de eeuwige Liefde van de Heer ons hierheen in het land van de erkenning van God en Zijn eeuwige waarheid, waar Abel het zwaard plantte en de rode en witte bessen van de struik plukte!
Hoofdstuk 40: Adams rede over zijn val - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[7] En zie, toen bogen zij voor Adam, gingen heen en bespraken onderweg wat er wel te doen viel. En Henoch, de jongste van hen allen, die toch al vanwege zijn bijzondere vroomheid een verkondiger van Mijn naam was, nam het woord en zei tegen zijn vaderen:
Hoofdstuk 41: De benoeming van Henoch tot prediker - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
...  627 - 628 - 629 - 630 - 631 - 632 - 633 - 634 - 635 - 636 - 637 - 638 - 639 - 640 - 641 - 642 - 643 - 644 - 645 - 646 - 647 - 648 - 649 - 650 - 651 - 652  ...