5587 resultaten - Pagina 66 van 373
... 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 ...
[2] Uw oog doorziet in één ogenblik de gehele geestelijke en materiële schepping. De geheimste gedachten van de engelen kent U zo goed, alsof U deze Zelf gedacht had, en wat wij armzalige stervelingen nog zo verborgen denken, ziet U helderder dan wij deze stralende zon zien, ook al straalt zij nog zo heerlijk. U kent alles wat de zee in haar diepste diepten verborgen houdt, U kent het aantal zandkorrels in de zee, dat van de sterren en wat zij bevatten en dragen en U kent het getal van het gras op de aarde, dat van de kruiden, de struiken, de bomen en van de geesten in de gehele eindeloze ruimte beter dan ik het getal één! Omdat ik dat niet alleen heel vast geloof, maar ook heel zeker weet, kan het toch niet moeilijk zijn nu te zeggen: Heer, deze mening heb ik diep in mijn hart over U, voor zover ik U nu gedurende deze drie dagen heb leren kennen! Ik zou nauwelijks weten wat ik anders nog zou kunnen zeggen!"Hoofdstuk 174: Simons mening over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] IK zeg: " Ah, dat is natuurlijk heel wat anders! Daarover ben Ik het helemaal met je eens, want in vergelijkingen ben je nu heel goed thuis, -maar met je innerlijke zelfkennis is dat nog niet helemaal het geval! En daarom stamt ook de beoordeling die jij over Mij ten beste hebt gegeven niet helemaal uit je diepste innerlijk; er zit nog iets en dat moet je toch ook uitspreken! Het is weliswaar een heel klein zaadje van een slechts bij tijden optredende twijfel over Mij, maar, dit zaadje moet ook uit je verwijderd worden, anders begint het over een poosje te ontkiemen en kan dan in je hart uitgroeien tot een bos vol duistere twijfel, die dan moeilijk te verdelgen en uit te roeien zou zijn! Kijk maar eens goed diep in je hart, dan zul je het kwade twijfelzaadje wel vinden!"
Hoofdstuk 174: Simons mening over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Een mens kan immers zoveel denken; ja, hij heeft zelfs eigenlijk niet eens een greep op die gedachten! Een gedachte wordt ergens vandaan in mijn hart geblazen en blijft dan vaak enige tijd hangen; tenslotte vervaagt hij en dan herinner ik me hem vrijwel nooit meer. En zo kan deze geringe gedachte van twijfel ook wel ergens vandaan mijn hart binnengevlogen zijn, en ik heb hem gedacht maar ook meteen weer verworpen, omdat ik immers duizenden overtuigende bewijzen daartegen in hoofd en hart draag. Bovendien vond ik het wat ongepast deze gedachte hardop uit te spreken. Als U, o Heer, daar echter beslist op staat, dan wil ik hem ook wel graag uitspreken. -Beste, trouwe vrienden van de Heer, neem echter van mij aan dat ik hem nu al helemaal verworpen heb!
Hoofdstuk 174: Simons mening over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Die gedachte is echter de volgende: Omdat ik nu al sinds mijn aanwezigheid hier steeds het buitengewoon lieflijke en zeer vrouwelijke meisje aan de zijde van de Heer zie, kwam werkelijk helemaal vanzelf de belachelijke gedachte bij mij op, of de Heer soms ook op een vrouw verliefd zou kunnen zijn, tenminste zo lang Hij op deze aarde ook in een fysiek lichaam rondwandelt! Maar wat zou je in dat geval dan moeten denken van Zijn volkomen zuivere geestelijke bestaan? God kan weliswaar al Zijn schepselen heel zuiver liefhebben, maar of Hij heel speciaal een zeer aantrekkelijk, mooi meisje nu op aarde ook seksueel kan liefhebben, -die vraag was voor mijn verstand wat moeilijk met ja of nee te beantwoorden, hoewel ik mij in mijn hart toeriep: 'Bij U kan iedere liefde alleen maar in de hoogste graad zuiver zijn, ook een, die wij als mensen onder elkaar volkomen onzuiver zouden noemen! ,
Hoofdstuk 174: Simons mening over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[18] Als jullie dat alles begrepen en in je hart opgenomen hebben, laten wij ons dan nu op iets anders voorbereiden! Wat nu weldra zal komen, zal jullie veel te denken geven; maar jullie zullen daar veel van leren en er te zijner tijd ook heel goed gebruik van kunnen maken."
Hoofdstuk 178: Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Toen deze, een ROMEIN in hart en nieren, bij Mij kwam, zei hij: "Allerhoogste Zoon van de zeer verheven Zeus! Wat gebiedt U mij dat ik doen moet? Ik ben weliswaar hoogst onwaardig om van U een opdracht te ontvangen -de Zoon van de hoogste God beveelt slechts de goden die onder hem staan, en die de vorsten der aarde, en die hun hoogste veldheren, en die dan pas hun oversten en hoofdmannen, en die dan pas hun slaven, die wij de hoge eer hebben te zijn -; maar U, Allerhoogste, wilt hier een uitzondering maken en daarom vraag ik U om Uw heilige bevelen!"
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] IK zeg: "Laat maar, laat maar, Mijn beste vriend! Je bent weliswaar nog een Romein in hart en nieren, maar trouw en eerlijk volgens je geloof en je stand. Je hebt langere tijd in Egypte doorgebracht, je hebt geleerd het Oud-Egyptisch te verstaan en te spreken en je moet nu Mijn bode zijn in de streek van Caesarea Philippi. Je bent een goed ruiter en zult te paard snel te bestemder plaats zijn.
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Dicht bij de afgebrande stad zul je een karavaan van zeventig zwarte mensen tegenkomen; vooraan op twee wit beklede kamelen rijden rechts de aanvoerder en links zijn dienaar. De aanvoerder zal je reeds van verre begroeten. Hij is helemaal in het wit gekleed, maar zijn gezicht zul je pikzwart vinden. En ook zijn handen en zijn voeten; maar in zijn hart ziet het er veellichter uit dan op de huid van zijn lichaam. Zeg tegen hem: 'U heeft het doel van uw inspanning bereikt, volg mij! Binnen enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht staan van Degene die u, na de visioenen die u zevenmaal kreeg, zocht! ,
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Op Mijn vraag, die Ik in de Joodse taal gesteld had, gaf de AANVOERDER ook in onze taal het volgende antwoord: "U, die voor mij de meest naamloze en verhevenste mens van deze aarde bent, vergeef mij, arme, zwakke halfmens, dat ik het waag om schuchter op te merken, dat ik in u dezelfde persoon herken, die ik vier maanden geleden in zeven overeenkomstige visioenen in een onbeschrijfelijk stralend licht heb gezien, en die ik ook bijna tot aan het einde van de wereld zocht, en die ik met een diep bewogen hart nu ook geloof in werkelijkheid te hebben gevonden! Zeer verhevene, zou u mij niet willen vertellen of deze herkenning van mij juist is?"
Hoofdstuk 181: De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Toen ik mij verloor in zulke gedachten, brak mijn hart en ik moest huilen en daarbij zei ik luid: 'O, waarom zijn wij zwarten dan niet geheel en al dieren, die niet kunnen denken en ook niets kunnen voelen?! Wat een prachtige dingen kunnen de echte mensen, deze ware aardse goden, scheppen, en wij kunnen niets daarbij vergeleken, wij zwarte halfmensen en halfdieren! En toch maken al die prachtige dingen die de echte mensen geschapen hebben zo'n machtige indruk op ons!'
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] OUBRATOUVISHAR zegt: "O, wat een genade! U, Alles in alles, vraagt aan een ellendige aardworm of hij zijn wensen wil uiten voor U, verhevenste, eeuwige Geest! Maar de worm, die voor U in het stof van de absolute vergankelijkheid kronkelt, durft door zijn overgrote eerbied voor Uw goddelijkheid geen woord te uiten, om niet maar al te gemakkelijk door een ongelegen woord U, eeuwige Allerheiligste, te mishagen en daarna door U met toornige ogen aangezien te worden. Wij hebben uit Egypte nog enige zakken vol gedroogde vijgen en dadels en ook wat dubbel gebakken brood dat, wanneer wij heel matig zijn, wel voldoende zal zijn voor ons korte verblijf hier! Daarom breng ik U met het dankbaarste en rouwmoedigste hart mijn weinig of ook wel helemaal niets betekenende dank voor de overgrote genade die U ons wilde bewijzen!"
Hoofdstuk 188: Overdreven deemoed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Als jullie echter zwakker zullen worden in de liefde tot Mij en je armere broeders en zusters, dan zal het ook in jullie hart donker worden en Mijn kracht en macht in jullie zal afnemen en zeer gering worden! Ook al zullen jullie dan Mijn naam aanroepen en daardoor willen werken, dan zal hij jullie toch geen kracht en macht meer geven; want alle kracht, alle macht en alles wat jullie in Mijn naam volbrengen krijg je alleen maar door de liefde tot Mij en vervolgens tot de naaste!
Hoofdstuk 191: De nagereisde zwarten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] Wat een heerlijke en lange gesprekken voerden wij daarna en wat een eerbied voelden wij in ons hele hart als wij tijdens onze vrije uren, wanneer wij geen werk hadden, onze gedachten en woorden naar het ene, eeuwige oergodwezen richtten! Hoe vaak hebben wij zo met de goede en wijze overste erover gesproken wat een naamloos, zalig gevoel het in de mens moest opwekken, als het op de een of andere wijze mogelijk zou zijn slechts eenmaal een woord van het hoogste godwezen -ook al was het maar zachtjes, maar duidelijk -in het hart te horen!"
Hoofdstuk 192: Over het wezenlijke van Isis en Osiris. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] De mens, in zijn begrensde vorm, zou de oergod wel dichter bij zich willen brengen; zijn hart smacht naar het ogenblik dat hij de Schepper eenmaal in een genaakbare mensenvorm kan zien en met Hem, de eeuwige oergeest, net als met een mens kan spreken; maar dat is niets anders dan een dwaas verlangen van de zwak begaafde mens, wat in een bepaald opzicht vergeeflijk is maar eeuwig nooit gerealiseerd kan worden. Want het eindige kan eeuwig nooit oneindig worden -en het oneindige nooit eindig!'
Hoofdstuk 193: De grote rotstempel Jabu Simbil. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Maar ondanks dat alles drong zich toch vanzelf aan ieder van ons de voorstelling op van een zeer grote, goddelijke persoonlijkheid, want met de goddelijke oneindigheid konden wij, verlaten als wij waren, nooit helemaal overweg. Ons hart verlangde steeds naar een persoonlijke, zichtbare god die men lief kon hebben, ook al raakte ons verstand, ondanks de raad van de overste om de oergodheid lief te hebben, altijd in conflict met ons hart, dat zich toch veel te klein voelde om de goddelijke oneindigheid met alle liefde aan te nemen.
Hoofdstuk 193: De grote rotstempel Jabu Simbil. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)