Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 665 van 1166

...  653 - 654 - 655 - 656 - 657 - 658 - 659 - 660 - 661 - 662 - 663 - 664 - 665 - 666 - 667 - 668 - 669 - 670 - 671 - 672 - 673 - 674 - 675 - 676 - 677 - 678  ...
[4] Al spoedig merkte Adam, dat Seth iets dwars zat en hij vroeg hem: "Luister, mijn geliefde zoon en vertel me wat je van de wijs brengt.
Hoofdstuk 109: De rustpauze van de vaderen onder de broodboom - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[14] Henoch liefkoosde ondertussen zijn vader en zei: "Mijn lieve vader, wat heb je toch een goed hart! Geloof me, zo'n hart laat de grote, heilige Vader nooit lang verhongeren; en het komt mij voor, dat Hij ons reeds een plezier gedaan heeft!
Hoofdstuk 110: De wonderlijke macht van Asmahaël - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] O vader Jared, nu is alles verwezenlijkt; mijn liefde tot God en tot jou is buiten haar perken getreden en laat mij daarom nu de Heer liefhebben en laat mijn mond voor Hem en voor jou zwijgen! Amen."
Hoofdstuk 110: De wonderlijke macht van Asmahaël - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] Henoch antwoordde: "Zie, vader Adam, dat was een daad van vaderliefde van Jared uit mijn naam, maar in hoofdzaak echter van Hem die, in hun midden lopend, hen naar ons toebrengt!
Hoofdstuk 111: Asmahaël brengt Methusalah en Lamech naar het gezelschap - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] Maar Methusalah scheepte zijn zoon kort af, door te zeggen: "Beste zoon, denk er eens over na of we door wat voor nieuwe wending dan ook aan de zaak te geven, deze beter kunnen en willen maken!
Hoofdstuk 112: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[10] Ik ga steeds van hetzelfde standpunt uit als mijn vader Henoch en dat luidt als volgt: 'Bemin degene die boos op je wordt, dan zul je hem spoedig als vriend hebben!'
Hoofdstuk 112: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[9] "Luister allemaal, die in lichaam en geest en in liefde en geloof hier aanwezig zijn, maar vooral zullen degenen het aanhoren die onderscheid maken tussen deze en gene, en zeggen: 'Dat is mijn lieveling; want hij gehoorzaamt altijd aan mijn hartenwens. Zijn leven is waarachtig uit mij, omdat het volkomen in verhouding is tot mijn wil!' Maar over de ander zeggen jullie: 'Dit kind of deze mens wil en kan ik niet liefhebben, omdat het of hij zich niet gevoegd heeft naar het verlangen van mijn hart en mijn wil hem vreemd is, en hij niet precies acht slaat op datgene wat mij welgevallig is! Wens ik rust, dan springt hij op en neer; wil ik een tocht maken, dan loopt hij mij voor de voeten; maar moet hij spreken, dan zwijgt hij, en wanneer hij moet zwijgen, dan spreekt hij; wanneer hij zou moeten lopen, dan gaat hij liggen; en wanneer hij zou moeten waken, dan slaapt hij in en komt daarna op de proppen met louter gebazel over zijn dromen!' En volgens deze maatstaf veroordelen jullie ook diegenen wier gezicht je niet aanstaat en verbannen ze daarom uit jullie harten, omdat ze niet beantwoorden aan je eigenliefde. Zie toch in, hoe onjuist jullie oordelen zijn!
Hoofdstuk 111: Asmahaël brengt Methusalah en Lamech naar het gezelschap - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] Toen kwam Henoch naderbij en richtte zich tot hen als volgt: "Luister, mijn kinderen en begrijp dit goed: als ik hier een steen in mijn hand neem en die vasthoud en er komt iemand bij mij die me vraagt: 'Vriend, wat houd je daar in je hand?', dan laat ik hem zien dat het een steen is en als hij mij vervolgens vraagt: 'Wat doe je met die steen?', zal ik hem dan niet als antwoord geven: 'Wat vraag je me nu? Als ik een steen opraap en vasthoud, hoe kan die jou dan tot een steen des aanstoots worden?!
Hoofdstuk 113: Henochs woorden tot Methusalah en Lamech - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[11] Zou je mij kunnen verwijten, dat ik, omdat ik dit tegen jullie over mijzelf beken, erg zelfingenomen ben?! Ben ik dan niet dat wat mijn mond over mij bekend maakt?!
Hoofdstuk 113: Henochs woorden tot Methusalah en Lamech - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[7] En Methusalah antwoordde zijn zoon: "Mijn lieve zoon, wie jou op elk van je vragen een antwoord zou moeten geven, die zou daartoe ook met tien tongen en evenveel longen voorzien moeten zijn; want jouw leven is niets dan één grote, uitgestrekte vraag, - en er groeit op aarde nu nog geen boom die dermate groot en sterk zou zijn dat daaraan een zodanige vrucht tot rijpheid zou kunnen komen die een toereikend groot antwoord zou bevatten voor jouw vraag!
Hoofdstuk 114: Het ongeduld van Lamech. Het antwoord van Methusalah - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] Wat moet ik zeggen?! Heb je dan ten eerste Asmahaëls woord niet gehoord en daarna in mijn plaats dat van vader Henoch?!
Hoofdstuk 114: Het ongeduld van Lamech. Het antwoord van Methusalah - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[9] En de slang: "Hij is God van eeuwigheid her en Schepper van alle dingen die Hij mij heeft gegeven en Hij werd zwak, omdat Hij mijn heerlijkheid zag die groter was dan de Zijne, waarop Hij ontbrandde in het heftigste vuur van Zijn toorn, mij vervloekte, mij mijn heerlijkheid ontnam en daarmede de schandelijke wormen op aarde tooide, opdat zij aan Zijn beeltenis gelijk zouden worden; mij daarentegen begiftigde Hij met de eeuwige vloek en gaf mij deze allerschandelijkste gestalte van een worm!"
Hoofdstuk 115: De slang in de boom - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[12] Maar je hoogmoed kon ook daar de allerhoogste liefde van de eeuwige, almachtige, oneindig heilige, grote God versmaden! Je verliet op schandelijke wijze het door Mij voor jou geschapen huis en wilde Mijn werk vernietigen, jij ellendige leugenaar, en Mij, je God en Schepper, te schande maken, jij boze satan!
Hoofdstuk 115: De slang in de boom - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] Dit was teveel voor alle vaderen, zij wisten zich geen raad en wisten niet wat ze moesten doen. Degenen die wisten wie er achter Asmahaël schuil ging, waren vol lof, dank, prijs, ware liefde en met een gebed van hoogste achting in hun hart; van degenen die dat tot nu toe nog niet wisten, gingen nu op een drastische wijze de ogen open en zij wisten niet wat zij moesten doen. Moesten zij uit louter eerbied vergaan, moesten zij bidden of op hun ogen vertrouwen, moesten zij de zaak voor mogelijk houden of betwijfelen? Moesten zij het aan de vaderen vragen of aan Asmahaël Zelf 'Wie bent U, dat U over zo'n machtig woord beschikt en vanuit Uzelf spreekt wat er moet gebeuren, - en als U het hebt uitgesproken de daad ook reeds volbracht is.?'.
Hoofdstuk 116: Asmahaëls woorden over Gods macht in de mensen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] "O Gij, wiens naam mijn tong niet durft uitspreken, O Asmahaël, U zult toch niet boos zijn op mij, zwak mens, als ik nu met een vraag bij U zou willen komen, waarvan de beantwoording een hele berg lasten van mijn hart af zou wentelen?"
Hoofdstuk 117: Adams vraag aan Asmahaël - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
...  653 - 654 - 655 - 656 - 657 - 658 - 659 - 660 - 661 - 662 - 663 - 664 - 665 - 666 - 667 - 668 - 669 - 670 - 671 - 672 - 673 - 674 - 675 - 676 - 677 - 678  ...