DE SPREKENDE GEEST GEEFT ANTWOORD OP DE VRAAG: WAT BETEKENT DAT?
– door Wim van der Wenden –
De hersenonderzoeker Dick Swaab heeft opnieuw een boek geschreven over ons brein. Zijn vorige boek, “Wij zijn ons brein”, maakte veel mensen boos. Boosheid is in dit verband onbegrijpelijk. Je zou er wellicht verdrietig van kunnen worden, maar boos? Ook Swaab begrijpt dit niet goed: “Het feit dat de som meer is dan de delen wil niet zeggen dat we niet ons brein zijn.” Dit lijkt me echter geen sterke bewering, want het brein is stoffelijk en heeft als zodanig geen enkele betekenis voor de eeuwigheid. Het brein heeft als onderdeel van het ons omhullende lichaam slechts een tijdelijke functie, waar we op enig moment afstand van moeten doen. Kun je onverenigbare zaken als materie en geest zo maar bij elkaar optellen? Om als mens te kunnen functioneren heeft het brein ook nog geen scheppingswaarde. De schepping van Adam en Eva door God is namelijk van geestelijk aard. De stoffelijke schepping is pas aan de orde na de influisteringen van Lucifer, en is daar een indirect gevolg van. Zo is voor mij ook duidelijk dat Swaab geen weet heeft van het onderscheid tussen de stoffelijke schijn-werkelijkheid en de geestelijke werkelijkheid. Alleen de laatste kent de verwachting van een leven in eeuwigheid. Het gaat hier over meer dan een kier tussen twee verschillende denkwijzen. Eerder moeten we van een diepe kloof spreken zoals door Jezus verwoord is in zijn gelijkenis over de rijke man en de arme Lazarus. Swaab kan zich de woorden van recherche-chef Paulissen van van het MH17-onderzoek aantrekken: „Afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid.”
Welke overeenstemming bestaat er tussen ziel en lichaam of tussen deze dingen en die van de geest zijn, die binnen in de mens zijn en de dingen die van het lichaam zijn, die buiten de ziel van de mens zijn? In het algemeen gaat men uit van deze driedeling, in die zin dat de geest in de ziel woont, en de ziel in het lichaam woont. Een vervangend woord voor ziel is denkgeest. Dit blijkt uit de aard van het invloeien van de producten van het denken. En uit het gemeenschappelijke van het denken en de waarneming, die van geestelijke aard zijn, met de overeenkomende spraak en het gehoor, die van het lichamelijke aard zijn. Het denken van de sprekende mens is niets anders dan de spraak van zijn geest en de waarneming van zijn spraak is niets anders dan het gehoor van zijn geest. Weliswaar verschijnt het denken, wanneer de mens spreekt niet als spraak, omdat die zich verbindt met de spraak van het lichaam en daarin aanwezig is. En de waarneming, wanneer de mens hoort, verschijnt niet anders dan zoals het gehoor in het oor. Daardoor komt het dat veel mensen die daarover niet hebben nagedacht niets anders weten dan dat elke zin in de organen is, die van het lichaam zijn en dat er daarom, wanneer die organen door de dood ineenstorten, niets overblijft dat nog zin heeft, terwijl juist dan de mens, dat wil zeggen zijn ziel en geest, in zijn eigenlijke sensitieve leven komt. Dat het de geest is die spreekt en die hoort, stond voor Emanuel Swedenborg helder vast door de vele gesprekken die hij met geesten voerde. Hun spraak, die aan zijn geest werd meegedeeld, vloeide in zijn innerlijk en van daar in de overeenstemmende organen en daar liep die uit in een streven dat hij enige malen duidelijk begreep. Daarom was hun spraak voor hem zo luid hoorbaar als de spraak van een mens. Soms, wanneer geesten met hem spraken temidden van een gezelschap van mensen, meenden enige van die geesten, omdat hun spraak zo luid hoorbaar was, dat zij ook door de aanwezigen daar werden gehoord. Maar er werd geantwoord dat dit niet zo was, omdat hun spraak langs de innerlijke weg in zijn oor vloeit en de menselijke spraak langs de uitwendige weg. Jezus en Jacobus communiceerden al op jonge leeftijd door gedachten-overdracht. Daaruit blijkt ook hoe de geest met de profeten heeft gesproken, niet zoals een mens met een mens, maar zoals een geest met een mens, namelijk in hem. (Zie zo nodig Zacharia 1:9,13; 2:2,7; 4:1,4,5; 5:10; 6:4 en elders.) De stem die namens God spreekt vertelt ons van dingen, die we op eigen kracht niet kunnen begrijpen, noch afzonderlijk kunnen leren. Ook Swedenborg weet dat men deze dingen niet kan begrijpen als men niet gelooft dat de mens een geest is en het lichaam hem alleen van dienst is tot nuttig gebruik in de wereld. Zij die dit ongeloof bevestigen, willen zelfs niet van enige overeenstemming horen. En indien zij ervan horen, dan verwerpen zij het, omdat zij in de ontkenning van het bestaan daarvan leven. Ja, zij worden zelfs bedroefd als er op deze wijze iets aan het lichaam wordt ontnomen. Maar de Heer inspireert alle wonderen, die in wezen een voorspraak zijn. Zij zijn een voorspraak voor jouw heiligheid en maken jouw waarnemingen heilig. Door je boven de natuurwetten te stellen, verheffen ze jou tot de sfeer van de hemelse orde. In deze orde ben je al volmaakt, ook al meen je het tegendeel. De geest is reeds volmaakt en behoeft daarom geen correctie. Het lichaam bestaat niet, behalve als leermiddel voor de denkgeest, en zoals het aardse leven een leerschool is. Dit leermiddel voor de de ziel of de denkgeest is niet onderworpen aan zijn eigen vergissingen, omdat het niet kan scheppen. De leerschool is dan ook niet meer dan een schijnwerkelijkheid. Het ligt dan ook in de lijn van de verwachting en het ligt zelfs voor de hand dat je jouw denkgeest ertoe aanzet zijn miscreaties op te geven. Want de Zoon van God is door niets gebonden behalve door zijn overtuigingen. Twee sterke ezels binden de wil van de mens. Hun namen zijn angst en ongeloof. Dit opgeven is dan ook de enige zinvolle toepassing van scheppend vermogen. Niet door eigen kracht of macht zal men slagen, maar alleen met behulp van Gods geest.